Bessen in je hoofd voelen lijkt me best wel raar. Ik zou het niemand vertellen. Misschien heeft mama er wel over gesproken tegen papa, en heeft hij haar geheim verraden. Haar naar het Dingemans Instituut gebracht.
Word ik later zoals mama?
Kinderen reageren niet voor niets zo op jou.
Zou het nu al aan me te zien zijn, te merken aan de manier waarop ik praat of uit mijn ogen kijk?
Ik kijk in de spiegel, trek mijn wenkbrauwen omhoog, frons ze. Sper mijn ogen open.
In het gelige licht van de plafonnière ziet mijn oogopslag er angstaanjagend uit.
42
‘Ik wil je zien, Vera.’
‘Dat gaat niet.’
‘Je kunt toch wel een middag of ochtend vrijmaken? Net als laatst, dan regel ik een kamer in…’ Nico ratelde maar door. Zijn stem klonk onvast. In het halfuur dat ik hem aan de lijn had, had ik zeker twee keer de indruk gekregen dat hij in huilen zou uitbarsten. Ik werd er bloednerveus van.
Waar was verdomme mijn krachtige, onverstoorbare Zeeuw gebleven?
‘Ik… Sorry, Nico, maar ik kan dit nu even niet aan. Er gebeurt momenteel erg veel.’
Er viel een lange stilte.
Toen Nico weer wat zei, klonk zijn stem benepen, aarzelend. ‘Ik vergeet helemaal te vragen naar je schoonvader.’
‘Maakt niet uit.’
Ik hoorde het grind knerpen en keek naar buiten. Er reed een kleine sedan het erf op, rood, van een ouder type. De auto reed langzaam, aarzelend, langs de boerderij en kwam toen recht op de schuur af gereden.
Ik had geen afspraken vandaag.
In de boerderij schoof mevrouw Van Grunsven haar keukengordijntje opzij. Voor het eerst stoorde ik me aan haar nieuwsgierigheid.
‘Nico? Sorry, ik moet ophangen. Er komt bezoek het erf op gereden.’
‘Maar –’
De man die uit de auto stapte en met half toegeknepen ogen om zich heen keek, had geen hond bij zich en ook geen kattenvervoersmand of kooi. Hij boog zijn rug tegen de gure wind en liep recht op de ingang af.
‘Ik moet ophangen. Tot dinsdag.’ Ik drukte de verbinding weg en draafde naar de schuurdeur.
Tegen de tijd dat ik de deur van het slot had gehaald, ketsten de eerste hagelstenen op het dak van de rode auto.
‘Kom ik gelegen?’
‘Kom gauw binnen,’ zei ik.
Aron sloot de deur achter zich.
Hij droeg een wollen jas met een opstaande kraag en een paar afgetrapte laarzen van dik leer. Er kwamen wolkjes condens uit zijn mond. ‘Zeker weten?’
‘Ik was niets bijzonders aan het doen.’
‘Gelukkig nieuwjaar nog.’
‘Dank je, jij ook.’ Ik bracht mijn hand naar mijn haar en fatsoeneerde het, duwde het naar achteren.
Mijn vingers trilden.
Hij keek om zich heen, naar de balken in de nok en het licht doorlatende dak. De gemetselde muren. De open kast met achtergrondrollen, flitsparaplu’s en statieven. ‘Dus hier gebeurt het allemaal.’
Hagelstenen ratelden op de golfplaten. Het geluid werd versterkt door de lege ruimte. Ik moest mijn stem verheffen om erbovenuit te komen. ‘Het heilige der heiligen. Maar ’s winters fotografeer ik hier nauwelijks. Te koud.’
Aron legde zijn hoofd in zijn nek en keek omhoog, zijn ogen lichtjes samengeknepen. ‘Ik begrijp nu wat je bedoelde met goede lichtinval.’
Nu ademde ik ook wolkjes condens uit. Het maakte niet uit. Ik voelde de kou niet.
Over dit moment had ik gedagdroomd; hier te staan, in de schuur, samen met Aron die me spontaan kwam opzoeken. In de afgelopen twee weken was er geen dag voorbijgegaan zonder dat ik die scène in mijn hoofd had afgespeeld. En bij die ene scène was het niet gebleven.
‘Koffie?’ Ik probeerde het zo normaal mogelijk te laten klinken.
‘Lekker.’
Hij liep achter me aan naar het kantoortje en ging zitten op een smalle tafel die tegen de wand stond. Legde zijn jas en sjaal naast zich neer.
‘Leuke oud en nieuw gehad?’ vroeg ik.
‘Ja, prima.’
Ik draaide mijn rug naar hem toe en deed mijn best om koffie te zetten zonder al te veel te morsen en dingen uit mijn handen te laten vallen. Zo veel en vooral open en makkelijk we met elkaar hadden gepraat in Florida, zo moeizaam vond ik nu mijn woorden.
Dit was geen Florida.
Mijn studio ontbeerde het alibi van de door Hans bepaalde dagindeling en de constante aanwezigheid van allerlei familieleden.
Ik gaf hem zijn koffie en ging op mijn bureaustoel zitten. Zelf nam ik niets.
Aron boog naar links om langs me heen door het stalraampje naar buiten te kunnen kijken. Het grauwe winterlicht viel op zijn ogen, strekte zich uit naar zijn jukbeenderen en naar het waas van een baard. Zoals hij daar zat zou hij een model kunnen zijn op een billboard: zonnebrillen, kleding, aftershave… Alles klopte: zijn lichaamshouding, de ondiepe rimpels in zijn voorhoofd, zijn nonchalance – tot het grijze strijklicht aan toe.