Home>>read Tegenlicht free online

Tegenlicht(76)

By:Esther Verhoef


‘Thee graag.’

Nadat de stewardess het karretje verder had geduwd, zag ik dat Aron over zijn gezicht wreef, alsof hij zich waste of wakker wilde worden. Hij draaide zijn hoofd weer naar me toe, maar zijn blik was veranderd. Helderder, scherper.

Wat het ook was dat daarnet tussen ons had plaatsgevonden, het was voorbij.

Maar het gevoel niet.

Een vreemd, heerlijk, meeslepend rondfladderend gevoel, vol lichtheid en energie. Vlinders, besefte ik ineens. Zo werd dat genoemd: vlinders in je buik.

Ik was achtendertig en had die sensatie nooit eerder ervaren.

‘Zijn we er nog niet?’ Lucien trok het slaapmaskertje naar zijn voorhoofd en rekte zich uit. Keek met één oog naar het scherm in de hoofdsteun. ‘Waar zitten we?’

Ik zapte naar het routekanaal, waarop de vlucht met een kromme stippellijn werd weergegeven. Boven Ierland knipperde een wit vliegtuigje. ‘Goed geslapen?’

‘Ja.’ Lucien draaide een halve slag en geeuwde. Sloot zijn ogen weer.

Aan de andere kant van het gangpad had Aron een koptelefoontje opgezet.

Hij leek verdiept in een film.





Eenenveertig





Er lopen twee patiënten langs het bankje waar mijn moeder en ik op zitten. Ze kijken ons niet aan. Een van hen mompelt onverstaanbare woorden. De ander beweegt zijn arm op en neer alsof het geen lichaamsdeel is dat bij hem hoort, maar een robotarm of een hijskraan die wordt aangestuurd door een bedieningspaneel.

‘Daar kan-ie zelf niks aan doen,’ hoor ik mama zeggen. ‘Komt van de medicatie.’

We zijn in de tuin van het instituut en kijken uit over de vijver. Die is rechthoekig en heeft de maat van een klein zwembad. Het oppervlak is voor de helft bedekt met waterplanten. Plompenbladeren noemt mama ze. Ik geloof dat het waterlelies zijn, maar de bloemen laten zich nog niet zien. Onder het blad verplaatsen oranje, witte en rode vlekken zich traag door het troebele, donkere water.

‘Wat heb jij eigenlijk, mama?’ vraag ik.

‘Hoezo?’

‘Waarom woon jij hier, en niet gewoon thuis?’

‘Je vader kan niet voor me zorgen.’

‘Vroeger zei je steeds dat je last had van migraine. Maar dat is niet waar, hè?’

Ze haalt haar schouders op. ‘Ze weten het niet, lieverd. Ik weet het ook niet. Ze komen hier steeds weer met wat anders. Als Manders naar een lezing is geweest, komt-ie terug met “nieuwe inzichten” en dan gaan we daarover praten.’



Het is vandaag voor de zesde keer dat ik bij mama in het Dingemans Instituut op bezoek ben. Ik probeer elke woensdag naar haar toe te gaan, meteen uit school. Tegen oma zeg ik dat ik bij een vriendin blijf om huiswerk te maken. Dat gelooft ze. Oma heeft er geen idee van hoe het rooster van klas 2b van de Aloysius Mavo eruitziet, elke dag is anders en dan zijn er ook nog de studie-uren en projectdagen; ze kan het allemaal niet meer bijhouden. Zolang ik zorg dat ik voor halfzes thuis ben, stelt niemand vragen.

Ik was in het begin bang dat mama heel eenzaam zou zijn in het Dingemans Instituut, maar ik ben erachter gekomen dat ze hier nooit alleen is. Soms is er een vriendin of vriend op mama’s kamer, of gaan we naar buiten en dan komt er weleens iemand bij ons zitten. Iedereen is nieuwsgierig, ze stellen veel vragen. Allemaal vinden ze dat ik op mijn moeder lijk. Ik heb haar ogen, zeggen ze. Er is hier een man die vindt zelfs dat ik dezelfde stem heb. Als hij zijn ogen dichtdoet, klink ik als mama. Jónger, maar verder hetzelfde – dat zei hij. Mama heeft ook een goede vriendin, die wil dat ik haar ‘tante Els’ noem. Ze woont op dezelfde afdeling als mijn moeder en ze heeft iets met bomen. Als ze haar handen op de stam legt, kan ze voelen hoe de boom zich voelt. Ze voert hele gesprekken met de bomen, zegt ze, vooral met oude. Hoe ouder de boom is, hoe meer hij te vertellen heeft. Bomen onthouden alles, ze slaan alles op in hun cellen. Geen beelden of geluiden, want zien of horen kunnen ze niet, maar wel emoties – energiestromen, legde Els uit. Zij kan die energieën voelen en vertalen. De vorige keer vertelde ze dat ze haar gave aan het verliezen was. Ze gaf de medicatie de schuld. ‘Ik voel geen donder meer,’ zei ze tegen mama, bijna toonloos, met een strak gezicht. ‘Geen zwart, maar ook geen wit. Als de bomen zwijgen, zijn alle dagen grijs.’

Gekke mensen zijn heel anders dan ik me steeds heb voorgesteld. Vroeger dacht ik dat je op moest passen voor gekken. Dat het altijd gevaarlijke moordenaars waren, ze zich inbeeldden een historische figuur te zijn of hele dagen naakt vastgebonden zaten aan een muur in een kale kamer, zoals ik laatst op tv heb gezien.

Mama en haar vrienden lijken juist heel gewoon, al kijken ze soms wel indringend naar je, en sommigen lopen raar: een beetje naar voren gebogen, op hun tenen. Zo liep ik vroeger ook weleens als ik er niet bij nadacht.