‘Kwart over één.’ Tussen de middag hadden we een uur pauze, maar omdat het een kwartier lopen was, bleef daar maar een half-uur van over.
Ik duwde de broodtrommel open en pakte de plastic zak met brood-van-de-andere-dag eruit. Tijgerbrood noemde mama dit, het was wit vanbinnen en op de korst zaten kartelige strepen. De bakker had vaker tijgerbrood over dan andere soorten, dus aten we het veel. De korsten waren taai als rubber, je bleef erop kauwen.
Ik smeerde er een laag boter op en daarna wat pindakaas. Schonk een beker melk in. Ik zette alles op de keukentafel en begon te eten. Van mama mocht ik de korsten eraf scheuren en aan Fabel voeren.
Maar Fabel was er niet.
Zou mama met Fabel aan het wandelen zijn? Toch niet tussen de middag?
Zou ze niet goed zijn?
Toen zag ik dat de emmer weg was. Vorige week had mama een rode emmer in de hoek van de keuken gezet, waar Fabel water uit kon drinken. Dat was veel handiger dan een hondenbak, want die had ze binnen een paar slokken leeg. ‘Het begint hier steeds meer op een stal te lijken,’ had oma gezegd toen ze de emmer had zien staan, en ze had mama gewezen op de klodders slijm die ernaast op de houten wand zaten.
Nu was het schoon. De schroten waren gepoetst.
Zou mama de emmer hebben weggehaald omdat papa vandaag is thuisgekomen? Zou papa het nog niet weten van Fabel? Waar was mama eigenlijk? Ik beet een stuk van mijn brood af, kauwde erop en spoelde de hap weg met melk.
‘Waar is mama?’ vroeg ik.
‘Je moeder? Die ligt boven op bed.’ Hij sloeg zijn krant weer open. ‘Migraine.’
Ik legde mijn boterham op het bord en liep naar de kelderkast. Opende de deur. Aan de haak die in de binnenkant van de deur was gedraaid, hing alleen mama’s boodschappentas. Fabels riem was weg.
Ik sloot de deur en liep terug naar de keukentafel. Honger had ik niet meer. Ik ging op mijn stoel zitten, wiebelde met mijn benen. Keek om het hoekje van de keuken de woonkamer in.
‘Zeg, eet je een beetje door?’ klonk het uit de woonkamer. ‘Je moet zo weer naar school.’
Ik keek op de klok. Papa vergiste zich. ‘Ik hoef pas over twintig minuten weg, papa.’
‘Niet praten, dooreten.’
Ik beet weer een stuk van mijn brood en kauwde erop.
Waarom kwam papa eigenlijk niet naar de keuken om mee te eten?
Ik keek naar het schuurtje achter in de tuin. Misschien had mama Fabel daar wel in opgesloten, om haar te verstoppen voor papa. Of zou papa zelf Fabel daarin hebben gezet?
Oma had vorige week nog gezegd dat ze zeker wist dat papa het niet goed zou vinden. ‘Zo’n kalf hoort niet in een woonwijk. En al zeker niet in huis.’
Ik knabbelde met mijn voortanden het zachte witbrood van de taaie korst af. Pakte mijn bord van tafel en schoof de korsten en kruimels in de vuilnisbak. Zette het bord in het afwasteiltje dat in de spoelbak stond en ging weer aan tafel zitten. Dronk mijn melk op. Keek weer op de klok.
Ik had nog een kwartier.
Papa zat nog steeds te lezen. Hij zat heel stil, met zijn ellebogen op tafel, zijn duimen drukten in zijn wangen en met zijn vingers vormde hij een soort oogkleppen aan weerszijden van zijn gezicht. Het leek wel of hij aan het bidden was.
Ik zette de lege melkbeker op het bord in de spoelbak. Keek naar buiten, naar het schuurtje. Zou ik stiekem gaan kijken of Fabel daar was? Nee. Ze kon wel gaan blaffen als ze mij zag, of aan de deur gaan krabben.
Ik draaide de hete kraan open en waste het bord en de beker af. Dat kon heel goed zonder zeepsop, zei mama altijd. Ik zette het servies in het droogrek en keek weer op de klok. Ik had nog dertien minuten voor ik weg moest. Het leek ineens wel dertien uur.
Ik wilde de kamer in lopen, maar bleef op de drempel staan. ‘Papa? Is je hand op oefening gewond geraakt?’
Zonder van zijn krant op te kijken schudde hij zijn hoofd.
‘Maar hoe –’
‘Dat vertel ik nog wel een keer.’
Dat zei hij altijd als hij eigenlijk geen antwoord wilde geven. Ik friemelde aan een los draadje dat uit de boord van mijn trui naar buiten stak. Bleef staan.
‘Doet het pijn?’ ging ik door.
Geërgerd keek hij op. ‘Nee.’
Ik moest denken aan geheime missies waar papa het weleens over had. Misschien was papa wel op zo’n missie geweest en helemaal niet op oefening in Duitsland. Misschien deed hij daarom zo geheimzinnig. Maar als dat zo was, zou hij meteen al hebben gezegd dat het op oefening was gebeurd. ‘Sorry dat ik het wéér vraag, maar –’
Papa stak zijn hand op. ‘We hebben het er vanavond wel over. Je hebt gegeten en gedronken. Het is tijd om naar –’
Er klonk een harde bonk, recht boven ons.
En geschreeuw.
35
De rust daalde voelbaar over ons neer op het moment dat we uit de auto stapten. Gieren hopten loom over de kort gemaaide gazons. Struiken stonden volop in bloei, palmbomen ruisten in de aanlandige wind. Over de paden langs het haventje slenterden resortgasten in tenniskleding en met zonnebrillen op. Op een van de jachten lag een hond te slapen in de zon. Hij trok een oor naar achteren toen we voorbijliepen met onze ratelende koffers.