Met het aardewerk tussen mijn trillende handen liep ik naar de keuken.
Vierendertig
De hele week waren we al met z’n drieën: Fabeltje, mama en ik. Elke dag als ik uit school kwam gingen we wandelen, of het nu regende of niet. Honden zoals Fabel moeten veel lopen en rennen, daar houden ze van. Fabel moest ook veel eten, ze had altijd honger. Van brood hield ze het meest. Mama ging elke dag naar de bakker om twee gesneden wit voor haar te halen. Geen brood dat mensen eten, maar ‘brood van de andere dag’ zoals de bakker dat noemde. Dat kostte maar dertig cent in plaats van een gulden. We aten er zelf ook van. Mama en ik namen ieder twee of drie sneetjes en Fabel at de rest. Het was een leuk spelletje: dan ging Fabel aan de ene kant van de keuken zitten, één voorpoot in de lucht. Mama en ik gingen bij het aanrecht staan en gooiden om beurten een snee brood naar haar toe, in een boogje. Fabel ving ze op. Dat kon ze heel goed, en ze schrokte de sneetjes ook meteen naar binnen, zonder er eerst op te kauwen. Dan ging ze weer zitten, piepend met haar kop scheef en één poot maaiend in de lucht. Ze kende het spelletje.
Hap. Hap. Hap.
Tot het hele brood op was.
Oma vond Fabel ‘een verschrikking’. Ze vond haar te groot en zei dat Fabel te veel kwijlde. Daarin had ze wel gelijk, denk ik. Aan Fabels lippen bungelden kwijldraden, soms waren ze kort en dik en dan weer dunner en langer, tot ze zo zwaar werden dat ze vanzelf op het zeil in de keuken vielen, of Fabel haar kop schudde en ze tegen de muur of het plafond aan kletsten. Fabel zag er eigenlijk altijd uit alsof ze een gymschoen in haar bek had verstopt en alleen de veters nog naar buiten hingen.
Daarom droeg Fabel in huis een theedoek om haar hals, daarmee konden we haar bek steeds schoonvegen.
Ze was ook een heel goede waakhond. Een keer was de melkboer zomaar via de achterdeur naar binnen gelopen om de bestelling op tafel te zetten. Ik zat op school, mama was alleen thuis en boven de was aan het doen. Fabel had de man gewoon binnen laten komen en hem toen, bij het aanrecht, in een hoek gedreven. Ze had niet naar hem geblaft, vertelde de melkboer mama later, ze had alleen maar gegromd en hem haar voortanden laten zien. Als hij stil bleef staan, deed ze geen kwaad, maar zodra hij bewoog, kwam ze dreigend naar voren.
‘Daar heb je een heel goede waakhond aan,’ had hij bibberend gezegd nadat mama tussenbeide was gekomen. ‘Die kan jullie mooi beschermen als Theo op oefening is.’
Hij zou voortaan aanbellen.
34
Hans en Rosalie hadden niets te veel gezegd over de uitverkoop. Amerikaanse merken die in Nederland als chic en exclusief werden beschouwd, waren in de outletwinkels te koop voor doorsnee warenhuisprijzen – en nu betaalde je daarvan de helft, of nog minder.
Maar niemand van ons was voorbereid geweest op de chaos die in de winkels heerste: het meeste textiel lag op de grond, verspreid over de winkelvloer lagen afgeprijsde overhemden, vesten en jeans tussen de afgerukte prijskaartjes, opengescheurde verpakkingen en allerlei troep. Mensen trapten erop, schoven de kledingstukken aan de kant met hun schoenen. Het winkelpersoneel deed geen moeite alles op te rapen. Het was lawaaierig. Families hielden contact door vanaf de verschillende afdelingen naar elkaar te schreeuwen. Er werd geduwd en voorgekropen. En het was warm. Erg warm.
Te midden van de gekte stond ik met Hans in de rij voor de kassa’s, stapels kleding over onze armen gedrapeerd. Voor het centraal gelegen kassa-eiland stond één lange rij die door de hele winkel meanderde. Toen we ons aansloten had ik drieënvijftig wachtenden voor ons geteld, nu waren het er nog maar acht.
Rosalie kwam op ons af. Ze tilde nog meer kledingstukken over de hoofden van andere wachtenden. Hans nam ze aan.
‘Robert heeft ook nog wat,’ riep ze, en ze verdween in de massa.
‘Niet normaal, hè?’ zei Hans lachend.
‘Bizar.’
‘Weet je zeker dat je niets wilt kopen? Je hebt nu nog de kans.’
‘Ja, echt. Ik heb genoeg kleren.’
Hij trok een wenkbrauw op. ‘Je bent de eerste vrouw die ik dat hoor zeggen.’
Ik glimlachte en keek weer voor me. In de afgelopen uren was ik me een beetje triest gaan voelen. De lawaaiige drukte en het fanatisme van de koopjesjagers benauwden me. Er heerste een bijna agressieve sfeer. Moeders trokken huilende kinderen aan de armpjes voort. De gezichten drukten vooral verbetenheid uit. Paskamers werden door complete gezinnen bezet gehouden.
Wat mij betrof gingen we zo snel mogelijk terug naar de villa.
Morgen reden we door naar Ruskin, een gehucht bij Tampa Bay, enkele tientallen mijlen onder de stad Tampa. Rosalie en Hans hadden er appartementen geboekt in een kleinschalig luxe resort. Daar waren geen outlets en pretparken; er was slechts een haventje, een klein strand, een tennisbaan en een tweetal restaurants met een speeltuintje. Rosalie had de hoop uitgesproken dat we het er niet al te saai zouden vinden.