Op dergelijke dagen kon ik geen contact met mijn moeder krijgen. Met opgetrokken schouders schoot ze door het huis, steeds haar angsten voor zich uit fluisterend: dat de ovenschotel zou aanbranden, het dure vlees zou doorslaan of de saus zou gaan schiften. Bij elk piepje van de kookwekker sprong ze op. Mijn moeder gedroeg zich altijd al anders als mijn vader thuis was, maar met kerst was het erger.
‘Ik wil het steeds te goed doen, denk ik,’ had ze me later eens gezegd.
‘Alles waar “te” voor staat, is verkeerd,’ leerde ik van oma.
Als de kerst voorbij was verdween mijn vader naar de kazerne, het servies ging terug in de notenhouten kast en mijn moeder begon weer wat meer op zichzelf te lijken. Als ze goed was, tenminste, want vaak ging het al ruim voor de kerst mis.
Veel verschil voor de uitvoering maakte dat niet: als mijn moeder er niet was, poetste oma het goede servies op en zorgde zij voor het kerstdiner. Het was immers kerst.
Bij ons thuis had alles gedraaid om de vorm.
Meteen na Canada hadden we de auto opgezocht. Iedereen was moe van het lopen en alle indrukken. Zelfs Noa en Chiel hadden niet geprotesteerd.
We waren bijna bij de villa. Het was halfzes, de zon was zojuist vuurrood ondergegaan. Uit het moeras waar we langsreden staken grillige, zwarte takken omhoog naar de hemel, die nu donkerblauw kleurde met dieporanje vegen. Boven in de kruinen tekenden zich silhouetten van vogels af, groot en rijzig, bewegingloos, met opgetrokken schouders. Ik vermoedde dat het gieren waren.
De kinderen griezelden ervan, ze kropen tegen hun ouders aan, maar toen we de wijk in reden en werden verwelkomd door een uitzinnige lichtshow aan kerstversieringen, maakten ze zich los uit de omarming en drukten hun neuzen tegen het glas.
Ik begon nu pas te begrijpen wat we hier deden, in Florida, wat Hans voor ogen had gehad voor zijn kinderen en kleinkinderen. Huiver en verwondering wisselden elkaar af, zowel in de pretparken als daarbuiten. Dit was een magische vakantie.
De wijk stond vol grote, witte huizen. Bijna allemaal waren ze versierd met lichtslangen. Er hingen ijspegels van glinsterende blauwe ledlampjes aan de dakgoten. In de tuinen stonden complete opstellingen van verlichte kerstmannen, arrensleeën, rendieren, sneeuwpoppen, treinen op rails, kerststerren – sommige lichtjes knipperden, ik zag bewegende rendieren een slee voorttrekken. Hans reed heel langzaam een extra rondje door de wijk voor hij de auto op onze eigen, donkere oprit parkeerde.
‘Jongens, ongelooflijk, wat een kitsch!’ riep Robert.
Ik zei niets.
Ik vond het mooi, prachtig zelfs. Betoverend.
The most wonderful time of the year.
Drieëndertig
Mijn moeder heeft korter haar dan de laatste keer dat ik haar zag. Het is steil en van opzij zit het achter haar oren weggestopt. De pony is niet helemaal recht. Ik vermoed dat mama haar haren zelf knipt.
Ze draagt dezelfde make-up als thuis, alleen veel meer. De dikke, zwarte strepen onder haar ogen doen ze veel groter lijken. Boven haar ogen is het zwart dikker, met een sierlijke, opwaartse krul aan het einde. Net zoals Cleopatra in mijn geschiedenisboek.
Mijn moeder lijkt op een Egyptische koningin.
Een verbannen Egyptische koningin.
Ze lacht naar me, buigt voorover en steekt haar armen naar me uit.
Ik werp me tegen haar aan, omhels haar tengere postuur en klem me aan haar vast. Nu pas voel ik hoezeer ik haar heb gemist, hoezeer ik dít heb gemist: de liefde en warmte die ze uitstraalt, haar oprechtheid en zachte aanrakingen.
De tranen blijven komen terwijl ik mijn gezicht tegen haar aan duw, me in haar armen nestel, helemaal in haar weg zou willen kruipen, terug naar waar het veilig is en onbekommerd.
Mama’s vingers strelen mijn haar. ‘Liefje, liefje, liefje. Wat een mooi cadeau.’
Ik voel haar ribben tegen mijn schouders en borst drukken. Mama ruikt anders dan thuis, anders dan ik me herinner. Ze ruikt een beetje naar dit gebouw. Haar jurk, bruin met oranje en blauwe figuurtjes erop, is haar te groot. Een plooi drukt tegen mijn neus.
‘Mama, ik heb je zo gemist,’ fluister ik, mijn stem gesmoord door de dikke stof van haar jurk.
Ze wiegt me heen en weer, houdt me vast alsof we samen dansen, een houterige dans, en ze fluistert dingen in mijn haar die ik niet goed kan verstaan. Dan hoor ik wat ze zegt: ‘Ik jou ook, lieverd, meer dan alles in de wereld… Meer dan alles in de wereld.’
Na een minutenlange omhelzing kust ze mijn voorhoofd en maakt zich van me los. Ze pakt een stoel voor me. ‘Ga maar zitten, liefje.’
Mama neemt plaats op de rand van het bed met haar benen over elkaar. Haar voet wiebelt ongeduldig op en neer.
‘Ben je op de fiets?’
Ik knik.
‘Weet papa dat je hier bent?’
‘Nee.’
‘En oma?’
‘Ook niet.’ Ik pak het papieren zakdoekje dat ik van zuster Ingrid heb gekregen en snuit mijn neus. En nog een keer. Wrijf de tranen weg met mijn mouw.