Ik knijp in de handvatten van mijn fiets en neem het terrein in me op. Kijk naar de ramen waarachter licht brandt en naar de schimmen die ik zie bewegen.
Hier wonen de gekken, schiet het door me heen.
Hier woont ook mama.
De receptie is in het gebouw dat op mijn oude school lijkt. Ik zet mijn fiets op de standaard en doe hem op slot. Mijn schooltas durf ik niet achter te laten. Iemand zou hem kunnen stelen, of de inhoud over de parkeerplaats uitstrooien. Ik haal hem van de bagagedrager en zeul hem mee, onder de luifel door naar de ingang. Met een brommend geluid schuiven de glazen deuren voor mijn voeten uit elkaar.
Ik ben nu in een tussenhal: rechts een balie, links een blinde muur, recht voor me opnieuw schuifdeuren en daarachter is een hal met natuursteen en bakken met vingerplanten en palmen. Op een bankje, recht voor de deuren, zitten grijzende mannen vlak naast elkaar, rechtop en alert, alsof ze naar een voetbalwedstrijd kijken. Ze volgen alle drie geïnteresseerd mijn bewegingen.
Gekken.
Ik kijk terug, even maar, en sla dan mijn ogen neer.
Achter me schuiven de deuren dicht.
‘Hallo? Jongedame?’ De blikkerige stem, als door een luidspreker, komt vanachter de balie vandaan. Een man in uniform, met donker haar en een zwarte snor. Hij ziet eruit als een politieman uit kinderprogramma’s.
De balie is afgeschermd met glas. Ter hoogte van zijn hoofd zijn er gaatjes in aangebracht.
Ik breng mijn gezicht er vlak bij. ‘Ik ben op zoek naar mijn moeder,’ zeg ik, luider dan normaal. ‘Ze woont hier. In het Dingemans Instituut.’ Mijn tas wordt alsmaar zwaarder, ik voel de pezen van mijn schouder trekken, maar ik zet hem niet neer.
‘O? Hoe heet ze dan?’
Ik schrik van zijn licht verbaasde reactie. Er zijn vast niet veel kinderen die hier aan de balie naar hun moeder vragen. Misschien ben ik wel de enige. Mogen kinderen hier eigenlijk wel komen – alleen, zonder begeleiding? De poorten aan het einde van de oprit stonden gewoon open, maar wie weet was dat per ongeluk. Gaat deze man zo meteen mijn vader bellen? Papa is vandaag op de kazerne, hij wordt woedend als hij daar wordt gestoord. Nerveus kijk ik de hal in, waar de mannen op het bankje me geïnteresseerd opnemen. Dan kijk ik naar buiten, naar mijn fiets die daar zo klein en verloren tegen een houten abri aan leunt. Ik kijk terug naar de portier.
‘Annie Zagt,’ zeg ik, en ik pers mijn lippen op elkaar in een poging me een houding te geven. Tranen prikken achter mijn ogen.
Ik wil niet gaan huilen.
Niet hier.
Niet nu.
‘Op welke afdeling zit je moeder?’
‘Dat weet ik niet.’
Hij trekt vragend een wenkbrauw op.
‘Ik ben hier nog nooit geweest,’ verklaar ik.
‘Is ze pas opgenomen?’
Ik schud mijn hoofd.
‘Wanneer dan wel?’
Ik ontwijk zijn blik. Het is een jaar geleden dat mama voor het laatst na schooltijd op me zat te wachten met warme chocomel. Ik zat nog in de brugklas, het eerste trimester. Nu doe ik twee mavo.
De man kijkt me vragend aan.
‘Misschien al wel een jaar geleden,’ zeg ik.
‘Een jáár? Zo. Dat is een hele tijd. En je bent hier nooit geweest? Nooit eerder je moeder bezocht?’
Het klinkt als een verwijt.
Ik schud mijn hoofd. Ik wil wel vertellen dat ik het niet wist, dat ik niet eens kón weten dat mama hier woonde en ik haar dus niet eens heb kunnen bezoeken, maar er zit een brok in mijn keel die spreken verhindert. Ik voel een warme druppel langs mijn wang glijden, en nog een, en er is niets wat ik ertegen kan doen. Ik trek mijn neus op en snuif.
‘Ik zal eens iemand voor je bellen.’ Zijn hand gaat naar een grijs paneel met allerlei toetsen. Hij drukt er een in en neemt de hoorn van de haak. ‘Ik heb hier een jongedame die op zoek is naar haar moeder. Annie Zagt… Ja. Kom je zelf even? Goed. Leek mij ook.’
De portier legt de hoorn neer. ‘Wacht hier maar eventjes, meisje. Zuster Ingrid komt je halen, zij helpt je verder.’
Ik knik. Mijn arm beeft van het gewicht van de tas. Ik zet hem neer.
31
Niemand van ons had eerder van dit 115 hectare grote park in Lake Buena Vista gehoord, maar dat lag vast aan ons, want het was ongelooflijk druk in Epcot. Het thema was minder eenduidig dan dat van de andere Disney-parken. Voorin lagen attracties met een futuristische of technologische inslag: een testparcours van General Motors, een ruimtereis en allerlei educatieve opstellingen over energie en biologie. Het andere deel – World Showcase – was aangelegd rondom een centraal gelegen meer en zou een soort landenpresentatie zijn. Aan de overkant zag ik oosters ogende bouwwerken oprijzen. En een Eiffeltoren.
Onze dag was net begonnen. We stonden tussen drommen andere wachtenden bij Mission: Space, een simulatie van een reis naar Mars die een hoog realiteitsgehalte zou hebben. Bezoekers werden door talloze borden gewaarschuwd om toch vooral voor de ‘aangepaste rit’ te kiezen als zij niet in perfecte gezondheid verkeerden, of last hadden van wagenziekte. In geen enkele andere attractie waren de waarschuwingen zo talrijk en dwingend aanwezig geweest als hier. Ze brachten me aan het twijfelen. In sommige auto’s werd ik weleens misselijk, maar dat kwam heel weinig voor. Kon het kwaad?