Home>>read Tegenlicht free online

Tegenlicht(52)

By:Esther Verhoef


Waarom nam hij me niet in vertrouwen?

De onzekerheid vrat aan me.

Ik kon er niet meer tegen.

‘Lucien?’

‘Hm-hm.’

‘Hoe voel je je?’

‘Hoezo?’

‘Ik kan niet goed hoogte van je krijgen.’

‘In welke zin?’

Ik staarde in het donker naar het plafond. ‘Of je je best doet om gezellig te doen of dat je het echt naar je zin hebt.’

‘Ik ben blij dat ik gegaan ben. Ik had het niet willen missen. Het geeft ook te denken…’

Ik wachtte tot hij verder zou gaan, maar het bleef zo lang stil dat het leek of hij sliep. ‘Slaap je?’

‘Ik denk na.’

‘Waarover?’

‘Gewoon. Het doet me wel wat, het besef dat…’ Hij rolde zich op zijn rug en legde zijn handen achter zijn hoofd. ‘Je snapt wel wat ik bedoel. Mooi toch, om te zien wat die man voor elkaar heeft gekregen? Alle drie zijn kinderen zijn erbij, twee van zijn drie kleinkinderen, de aanhang: jij en Robert. En we kunnen ook nog eens prima door een deur samen. Da’s bijzonder.’

‘Ja, zo ervaar –’

‘Dan denk ik: dat heeft hij toch mooi bereikt in zijn leven. Hoe je het ook wendt of keert, uiteindelijk is dit een optelsom van de keuzes die hij door de jaren heen heeft gemaakt. Hij had ook andere kunnen maken. Dan was hij nu misschien moederziel alleen geweest. Niemand die het iets kon schelen dat hij ziek was en doodging.’

Ik zei niets meer.

Mijn hart was dieper in mijn borst gaan kloppen. Het leek lager dan anders te liggen, elke slag dreunde voelbaar door naar de uiteinden van mijn ledematen.

‘Ik had eerst medelijden met hem, Veer, ik ging vooral mee omdat ik met hem te doen had. Nu niet meer. Hij gaat eerder dood dan de meesten van ons, maar zijn leven is in elk geval meer dan de moeite waard geweest. Die man is hartstikke rijk, dat hij dit kan doen, zo’n laatste reis maken met zijn kinderen en kleinkinderen. Ongelooflijk rijk.’

Ik zei niets, bewoog me amper. Mijn nagels drukten hard in mijn handpalm. Ik wilde dat Lucien ophield met praten.

Maar voor hij in slaap viel, hoorde ik hem mompelen: ‘Ik zal dat nooit hebben.’

Niet als je bij mij blijft, vulde ik in mijn hoofd aan.





Dertig





Ik heb sterk het gevoel dat waar ik nu mee bezig ben, ongeoorloofd is. Dit kan me in de problemen brengen.

Maar ik doe het toch. Het is te belangrijk.

Terwijl ik op de uiterste rand van de drukke B-weg fiets, een kaarsrechte asfaltweg die in de rulle bosgrond is geperst, bekruipt me de angst dat iemand die papa of oma kent me hier zal zien. Ik val op, als enige fietser, met licht aan. Tussen de bomen is de weg schemerig, ondanks dat het middag is.

Ik snuif de boslucht op. Dennennaalden, schors, herfstbladeren. En iets anders. Toen ik nog op de kleuterschool zat wandelden we weleens naar het park in onze buurt. Wij samen, papa, mama en ik. Dan voerden we harde stukjes witbrood door het harmonicagaas aan de dwerggeitjes, herten en ganzen. De geitjes waren het brutaalst, ze stonden met hun hoefjes tegen het gaas aan, dat doorboog onder hun gewicht. Ik zag erop toe dat ook de dieren die achteraan stonden wat kregen, want het waren steeds dezelfden die de rest wegduwden en het brood uit je hand trokken. De geur die daar hing, hangt hier ook, maar lichter, vager.

Ik ben er bijna. In de verte zie ik het witte bord langs de weg staan. Ik trap door, de dynamo snort en mijn fiets maakt krakende geluiden. De bagagedrager zit een beetje los en wiegt heen en weer onder het gewicht van mijn boekentas.

Liever had ik mijn tas eerst naar huis gebracht, maar dan had oma me gevraagd naar mijn huiswerk en had ze willen weten waar ik naartoe wilde, en dan had ik een smoes moeten verzinnen – fotograferen of naar de stadsbibliotheek. Ik kan heel goed mijn mond houden over de dingen die ik hoor of zie, maar ik kan niet goed liegen – niet zoals andere mensen en al zeker niet zo overtuigend als oma en papa. Zelfs mama heeft tegen me gelogen. De laatste keer dat ik haar vroeg waarom ze steeds ziek was en wat voor ziekte ze had, zat ik in de vijfde klas. Ik kwam huilend thuis. Een jongen bij ons uit de buurt had zijn vinger bij zijn slaap gehouden en er een ronddraaiende beweging mee gemaakt. ‘Weet je wat mijn vader zegt? Die moeder van Vera Zagt is kierewiet!’ Mama zei toen dat ze regelmatig hoofdpijn had, heel erge hoofdpijn, migraine heette dat. Mensen die last hebben van migraine willen alleen zijn, in donkere ruimtes, dan doet hun hoofd minder zeer. Pijnstillers hielpen niet.

Ik geloofde haar onvoorwaardelijk. Het verklaarde veel, zo niet alles. Mama was vaak verdrietig als ze niet goed was, en soms ook boos – ik zou ook verdrietig en boos worden als ik zoveel pijn moest verdragen, elke dag opnieuw.

Later hebben we het er eigenlijk nooit meer over gehad.

Soms was mama goed, dan was ze thuis, soms was ze niet goed, dan was ze weg.