Ik vroeg me af of zijn kinderen en Robert er net zo mee bezig waren als ik, of dat zij mogelijk wel in staat waren om die donkere gedachten uit te schakelen en te genieten van het hier en nu.
Het was mij nog niet gelukt. We moesten lichtheid voelen, liefde en dankbaarheid, maar ik voelde alleen maar het loodzware juk van onze sinistere voorkennis. Ik keek om me heen, naar de lachende gezichten, de glanzende ogen. In de nabije toekomst zou ditzelfde groepje opnieuw bij elkaar komen, alleen zou Hans dan koud en stijf in een kist liggen, het deksel gesloten, het gelakte hout overdekt met bloemen en kransen. Er zouden mooie woorden worden gesproken boven die bloemenzee, zijn favoriete muziek zou worden gedraaid en er zou worden gehuild. Natuurlijk werden er na afloop bij de koffietafel herinneringen aan Hans opgehaald en het zou me echt verbazen als Noa en Chiel geen tekeningen gemaakt zouden hebben die opa in zijn kist met zich mee kon nemen, de grond of de oven in – afhankelijk van zijn wens en die van Rosalie.
En dan was hij weg.
Voor altijd weg.
Dan restte alleen nog de rouw.
Maandenlang. Jarenlang. Eeuwig. Eeuwige rouw.
Niet aan denken.
Geniet!
Doe het, nu het nog kan!
Dichter bij Orlando doken de outletcomplexen op: imponerend omvangrijke winkelcentra waarvan alleen al de parkeerplaatsen zo groot waren als complete voetbalvelden. De merken – Nike, Polo Ralph Lauren, Tommy Hilfiger – waren in manshoge letters op de wit gestuukte gevels aangebracht.
‘Merkkleding kost helemaal niks in die outlets,’ hoorde ik Hans plotseling zeggen. ‘Vlak na kerst begint de sale en dan is het helemaal lachen. Dan betaal je de helft van niks.’ Hij pauzeerde even en zei toen: ‘Mochten jullie willen, dan kunnen we deze week nog wel een dagje shoppen inlassen.’
Rosalie draaide zich om. ‘Wat denken jullie? Maandag na kerst dan maar gaan winkelen?’
‘Ik kan nog wel wat gebruiken,’ zei Laura. ‘En jij trouwens ook, Robert.’
Robert bromde wat. Het maakte hem niet uit.
‘Het maakt mij ook niet uit,’ zei Lucien. ‘Ik pas me wel aan.’
Aron reageerde: ‘Ik vind het ook best. Wat jullie willen.’
Ik mompelde iets instemmends, niet al te enthousiast. Polo Ralph Lauren was aan mij niet besteed. De meeste tijd was ik achter een camera te vinden, op mijn knieën in zompige grasveldjes of in stoffige boerenschuren. Met de jurkjes die ik voor feesten en zakelijke afspraken in de kast had hangen, kon ik voorlopig nog vooruit.
‘Goed,’ concludeerde Rosalie. ‘Dan gaan we maandag shoppen.’
‘Geld moet rollen,’ besloot Hans, brommend.
‘Zo is het,’ zei Robert. ‘Je leeft maar één keer.’
Daarna werd het stil.
Achtentwintig
Ik ben een jager. Mijn wijk is mijn jachtgebied, de camera mijn geweer. Ik zwerf tussen de huizen door, sluip door de brandgangen, heel behoedzaam, zodat niemand me ziet. Ik ben onzichtbaar, ik ben een sluipschutter. Ik schiet wat ik mooi vind en neem het mee naar huis. Fotograferen is de meest vreedzame vorm van jagen.
Oma vindt dat ik er te veel mee bezig ben. ‘Er is nog meer op de wereld,’ zegt ze dan. ‘Je bent altijd maar alleen. Ga eens wat leuks met je vriendinnen doen.’ En: ‘Moet jij geen huiswerk maken?’
Oma begrijpt er helemaal niets van.
Als ik op fotojacht ben, is niets anders nog belangrijk. Ik denk niet meer aan school en de pesterijen en zelfs niet aan mama die ik zo mis. Ik denk alleen maar aan de foto die ik wil maken. Dan voel ik me heel rustig worden vanbinnen, gelukkig en licht.
Op het strandje dat vlak bij de snelweg ligt zijn altijd honden aan het spelen. Ze sjouwen er rond met stokken en snuffelen aan elkaars achterste. Als ze uit het water komen, kwispelen ze aan één stuk door en stralen hun ogen. Ze glimlachen, dat zie je zo, ook al zeggen ze dat alleen mensen kunnen lachen en dieren niet, omdat die geen emoties zouden kennen.
Soms vergeet ik de tijd. Dan merk ik pas aan het afnemende licht dat ik allang thuis had moeten zijn. Als het begint te schemeren worden de foto’s donkerder en onscherper. De kleuren zijn niet meer vast afgebakend, ze worden vloeibaar en lopen in elkaar over als op een waterverfschilderij.
Papa noemt zulke foto’s mislukt. ‘Ze zijn bewogen,’ zegt hij dan.
Ik vind die foto’s juist het mooist. Mooier dan de haarscherpe plaatjes die papa zelf maakt van zijn soldaatjes en tanks. De Slag om Arnhem past precies op zijn werktafel en alle verhoudingen kloppen. Hij vindt het belangrijk dat zijn diorama’s tot in de kleinste details levensecht zijn en wijst me dan bijvoorbeeld op een musje in een dakrand en de waterplassen op een modderig pad die er heel echt uitzien, maar die zijn gemaakt van een soort hars. Vervolgens maakt hij er foto’s van die zijn diorama’s zo scherp en natuurgetrouw mogelijk weergeven.