Aron schoof zijn waterglas naar voren. Hij had zwarte haartjes op zijn vingers. Zijn nagels waren verzorgd, maar de gladde huid van zijn handen werd ontsierd door kleine littekens.
‘Jammer dat de aanleiding van vanavond zo triest is,’ zei Lucien.
Aron knikte. ‘Ik kan het nog steeds amper geloven dat papa ziek is.’
Papa. Hij zei papa, en hij sprak het woord uit met de vanzelfsprekendheid van iemand die heel dicht bij de man moest staan. Lucien had zijn vader nooit zo genoemd, buiten de gebruikelijke beledigingen die hij voor Hans bezigde noemde hij hem weleens ‘pa’ of ‘mijn vader’. Nooit papa. Ik voelde hem naast me verstarren.
Aron zocht Luciens blik. ‘Ik kan goed begrijpen dat je er al die jaren geen behoefte aan hebt gehad, Lucien.’
‘Waaraan?’
‘Aan dit. Aan een ontmoeting.’
Mijn ogen schoten van Aron naar Lucien.
‘O ja?’ vroeg Lucien. Hij was duidelijk op zijn hoede.
Aan de andere kant van de tafel zaten Robert en Laura toe te kijken, ademloos, klaar om tussenbeide te komen. Ineens begreep ik waarom deze ontmoeting moest plaatsvinden in een openbare gelegenheid en niet gewoon bij Laura en Robert thuis of in ’t Fort.
‘Ik zou ziedend zijn geweest als hij mij zoiets had geflikt,’ ging Aron door. ‘Dat heb ik ook tegen Hans gezegd, trouwens, dat hij een ongevoelige zak is geweest.’
Hij zei geen papa meer, hij zei Hans. Ik vroeg me af of hij dat met opzet deed, omdat hij uit Luciens reactie had opgemaakt dat ‘papa’ te gevoelig lag.
Aron ging verder: ‘Hij heeft het niet zo bedoeld, dat weet ik, maar het is wel gebeurd. En het had anders gekund.’
Lucien nam een slok van zijn bier. Keek donker voor zich uit en zweeg.
‘Het valt niet goed te praten,’ ging Aron door.
Lucien zat nog steeds voor zich uit te kijken, peinzend, kauwend op een stuk brood. Niemand zei iets. Er was alleen het geroezemoes van andere gasten en het monotone geruis van de gashaard. Secondelang, misschien wel minutenlang bleef het stil aan tafel.
‘Jij kunt er niets aan doen,’ hoorde ik Lucien ineens zeggen. ‘Je hoeft je niet voor pa’s daden te verontschuldigen.’
Eenentwintig
Thuis vertel ik zelden over wat er op school en in de wijk gebeurt. Ik wil mama er niet mee belasten, ze heeft het al moeilijk genoeg. Ze weet wel wat er gebeurt, natuurlijk weet ze dat, ze ziet de blauwe plekken en schaafwonden. Maar er is niets wat ze ertegen kan doen. Dat heeft ze weleens tegen me gezegd: ‘Als ik naar school ga, maak ik het alleen maar erger.
Met oma praat ik nooit. Tenminste, niet over dit soort dingen. Ik geloof niet dat oma me serieus neemt. Papa’s moeder praat tegen me alsof ik nog steeds een kleuter ben.
En papa zelf is er nooit.
Hij oefent in Duitsland voor oorlogen die misschien wel nooit komen. Dat vindt hij belangrijk, daarvoor leeft hij, alles bij ons thuis draait om het leger. Als hij thuis is, trekt hij zich terug in zijn hobbykamer. Papa is lid van een vereniging van mensen die thuis op schaal oorlogssituaties nabouwen, diorama’s heten die, en dan in clubhuizen in heel Nederland onderlinge wedstrijden houden wie de mooiste heeft. Hij bouwt slagvelden na, maquettes van gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog, alles net echt, met bloed en zand en waterplassen en al, uitgevoerd met liefde en tot in het kleinste detail.
Mijn vader houdt zich bezig met oorlogen die in de toekomst dreigen en oorlogen die al lang geleden zijn beslecht. Hij sluit zijn ogen voor zijn eigen oorlog, loopt met een grote boog om de strijdvelden van zijn eigen gezin heen.
Ik weet niet waarom hij dat doet. Ik begrijp niets van hem. Ik vraag me vaak af wat we verkeerd doen, mama en ik, dat hij zich zo weinig van ons aantrekt.
We doen altijd zo moeilijk, zegt hij steeds, en daar krijg je rottigheid van. Het leven is heel makkelijk als je gewoon doet wat je gezegd wordt.
En: Denken moet je aan een paard overlaten, die heeft een veel grotere kop dan jij.
21
De serveerster bracht de desserts. Kunstig opgemaakte hapjes van chocolademousse, ijs en warme kersen.
‘Je hebt een eigen bedrijf, toch?’ vroeg Aron aan Lucien.
Lucien nam wat van zijn chocolademousse. ‘Een schoonmaakbedrijf. Met de parttimers erbij loopt er bij ons drieënveertig man. En jij?’
‘Ik adviseer Spaanse en Nederlandse bedrijven, breng vraag en aanbod bij elkaar.’
‘Wat houdt dat in?’
Aron stroopte de mouwen van zijn V-halstrui op. De kleine, zwarte haartjes van zijn vingers liepen door over zijn onderarmen, zag ik. ‘Het is heel divers. Wat ik doe hangt af van wat de klant wil. Ik heb afgelopen jaar bijvoorbeeld voor een paar Spaanse bedrijven bemiddeld die een afzetmarkt zochten in Nederland, en Nederlanders begeleid die allerlei culturele projecten op poten wilden zetten in Spanje. Die sector wordt de laatste jaren steeds belangrijker. En toerisme, dat loopt altijd wel door.’