Ik ben opgetogen: een nieuwe school, nieuwe klasgenoten.
Nog even, en ik mag hier weg.
Na de uitleg vroeg de meester aan ons wat we later wilden worden. Hij begon vooraan en werkte de rijen naar achteren af, zodat we alle achtendertig aan de beurt kwamen. Iedereen moest iets zeggen.
Ik dacht heel hard na en ik werd steeds nerveuzer. Was dit ook een test? Of kon ik gewoon eerlijk zijn? Ik wil bioloog worden. Dat weet ik bijna zeker; biologen werken in dierentuinen en in Afrika op de steppen, daar rijden ze rond in jeeps en ze slapen in tenten. Ver weg van de stad. Ze doen onderzoek en dat wil ik ook gaan doen. Ik lees over dat soort dingen in tijdschriften en boeken in de stadsbibliotheek, en ik weet tientallen Latijnse namen van dieren uit mijn hoofd – een ekster heet Pica pica, een wolf Canis lupus. Zo kunnen wetenschappers over de hele wereld, uit welk land ze ook komen en welke taal ze ook spreken, zich nooit vergissen in de soortnaam en weet iedereen meteen waarover het gaat. Ik vind het een prachtig systeem en ook een prachtige taal, dat Latijn.
Misschien had ik dat moeten zeggen tegen de meester, maar ik durfde niet omdat nog niemand bioloog als favoriete beroep had genoemd en ik heel erg bang was dat ze me na school hierop zouden pakken, dus toen ik aan de beurt was zei ik maar snel dat ik later kapster wilde worden. Dat hadden al twee meisjes voor mij gezegd en daar had niemand hen om uitgelachen.
Monique sprong op en riep dat ik dat helemaal nooit zou kunnen, kapster worden, en als ik dat wel werd, dat ze dan later nooit bij mij in de kapsalon zou komen, omdat mijn pony altijd scheef geknipt was.
De meester moest ook lachen.
20
Fruits de mer was gevestigd in een oud binnenstadspand met hoge plafonds. Voor een woensdagavond in december was het tamelijk druk: meer dan de helft van de tafeltjes was bezet. De muziek – populaire jazz – stond zacht.
Laura, Robert en ik zaten aan een ronde tafel in een hoek.
Tegenover ons stal een twee meter lange, in de muur geïntegreerde gashaard de show. Ik speelde met mijn servet en keek naar de vlammetjes. Ze sisten zachtjes.
Lucien keerde terug van het toilet en kwam naast me zitten. Ik zag hem op zijn gsm kijken en daarna naar de ingang.
‘Aron had er allang moeten zijn,’ zei Laura. Het was me niet duidelijk of ze haar gedachten hardop uitsprak of haar woorden richtte tot Robert, die geïnteresseerd de achterkant van de fles wijn zat te lezen.
Thuis had ik wat genomen tegen de nervositeit, maar het werkte onvoldoende. Mijn handen trilden.
Lucien had me voor vertrek verzekerd dat hij van goede wil was en nu in eerste instantie aan zijn vader dacht, maar mijn systeem was nog steeds doordrenkt met de gal die Lucien in de afgelopen twintig jaar met betrekking tot zijn familie over me had uitgespuwd. Ik kon me niet eens meer heugen hoe vaak hij had gezegd dat hij zijn vader haatte, dat hij zijn halfbroer nooit wilde zien, dat hij met ‘die kant van de familie’ niets te maken wilde hebben. ‘Ik zweer het je, Vera: mochten ze ooit met zo’n jankerig tv-programma aan de deur komen om het goed te maken, dan schop ik het hele boeltje met presentator en cameramensen en al van de oprit af.’
In sommige opzichten deed Lucien me onbehaaglijk veel aan mijn vader denken.
‘Daar zul je hem hebben.’ Robert stak zijn arm omhoog en wenkte een donkere gestalte die bij de bar zijn jas en sjaal aan een serveerster gaf.
Aron was niet meer het verlegen jongetje dat ik bijna twintig jaar eerder op de bruiloft van Laura en Robert had gezien. Glanzend donker haar, warme oogopslag, lachrimpels. Zijn handdruk voelde prettig stevig.
Hij ging zitten op de enige vrije plaats, tussen Robert en mij in. Zijn huid was lichtgetint van nature, viel me op, met een subtiele schaduw rond zijn oogleden, precies zoals bij Rosalie.
Aron zette zijn smartphone uit en stopte het ding in zijn zak.
Robert hield vragend de wijnfles omhoog. Zijn rossige haar leek licht te geven door de vlammetjes achter hem. ‘Iemand?’
‘Graag,’ zei Aron.
‘Doe mij ook maar,’ hoorde ik Laura zeggen.
‘Ik bestel liever een biertje.’ Lucien wenkte de serveerster.
Ik voelde de spanning in me toenemen. Was dit een eerste teken van verzet? Passieve agressie? Ik zag hem ervoor aan.
‘Doe mij maar wijn,’ zei ik.
‘Rood?’
‘Ja, rood is prima.’
De serveerster bracht vlot een glas bier. Nu ze zag dat het gezelschap compleet was, deelde ze de menukaarten uit en gaf uitleg over het eten.
Na haar vertrek hief Robert zijn glas. Iedereen volgde zijn voorbeeld. Er werd geen toost uitgebracht, de eerste slok nam eenieder in stilte.
‘Nou, daar zitten we dan,’ zei Laura, die overduidelijk moeite had zich een houding te geven.
Robert tilde een karaf op. ‘Iemand water?’