Was het karakterloosheid? Onzekerheid? Was ik laf?
Of was het een overlevingsstrategie?
Nico begreep het niet. Mijn innerlijke strijd ontging hem.
‘En nu?’ vroeg hij. ‘Hoe verhoudt dit zich tot het heden?’
Ik prikte met mijn wijsvinger in de matras. ‘Nu? Je bedoelt, hoe ik mijn leven leid?’
‘Ook. Je fotografeert honden. Niet bepaald een intellectuele uitdaging.’
Een klap in mijn gezicht zou hetzelfde effect hebben gehad. Na al die tijd die Nico met me had doorgebracht, meende hij nog steeds dat mijn werk niet veel om het lijf had. Natuurlijk was het fotograferen van dieren niet bij uitstek een intellectuele bezigheid, het was eerder intuïtief – maar wat gaf dat? Was het daardoor minderwaardig aan de wetenschappelijk onderbouwde artikelen die hij schreef? Of was het alleen maar minder salonfähig? Of zelfs helemaal niet?
Als hij zoiets in een vroeger stadium in onze relatie had uitgesproken, zou ik boos zijn opgestapt.
Nu bleef ik zitten, de kussens in mijn rug. Ik peuterde onbestaand vuil onder mijn nagels vandaan. ‘Je ziet het echt verkeerd,’ zei ik zo onderkoeld mogelijk. ‘En ik zal je alvast waarschuwen: als je hier verder op doorgaat, ga ik dingen zeggen waar ik later spijt van krijg.’
‘Vera, kom op. Ik bedoelde het niet zo zwaar. Je bent hypergevoelig op dit punt,’ zei hij vlug, en daarna zweeg hij.
Lange tijd bleef het stil.
We hoorden ijzel tegen het raam slaan, alsof iemand daarbuiten zachtjes met een veger over het glas streek.
Nico haalde diep adem, stond op, legde zijn handen in zijn nek en keek naar buiten. Draaide zich toen naar me om. ‘Zeg eens eerlijk, Vera… ben ik je studie Latijn? Je bibliotheek? Je universitaire inhaalslag? Ben ik je intellectuele uitdaging?’
Ik fronste mijn wenkbrauwen. Keek hem peilend aan en toen pas zag ik het totale beeld. Het ware beeld.
Nico had het over zichzelf. Hij had het de hele tijd al over zichzelf gehad.
Niet over mij.
Hij wilde weten waar hij stond in deze verhouding; hij wilde grip op me krijgen en weten wat het precies was wat mij in hem aantrok.
Ja, ik was gecharmeerd geweest van zijn intelligentie, maar zeker ook van zijn voorkomen en zijn kalmte, zijn Zeeuwse nuchterheid en standvastigheid – eigenschappen die ik in hem had gezien, maar die in werkelijkheid misschien helemaal niet zo sterk in hem vertegenwoordigd waren als ik steeds had gedacht.
Dat Nico onzeker zou kunnen zijn, was nieuw voor me.
En alarmerend.
Want zijn analyse klopte tot op zekere hoogte. Ik was ondanks al zijn aantrekkelijkheden niet smoorverliefd op Nico Vrijland en dat was ik ook nooit geweest. Ik wilde niet de plaats innemen van Francien en in zijn Zeeuwse huisje aan de Westerschelde wonen, hem vergezellen tijdens kerkdiensten en zijn overhemden strijken.
Dit was perfect zoals het was. Nico Vrijland moest vooral in zijn eigen universum blijven, zijn habitat waarin ik hem op gezette tijden kon bezoeken en me liet voeden door zijn rust, kennis en adoratie, waarna ik opgeladen terug kon keren naar ’t Fort, naar mijn ware leven, waarop Nico een aanvulling vormde.
En een vluchtweg. Een Plan B, voor mijn eigen gemoedsrust. Nico was als een voetballer die tijdens de wedstrijd warmliep langs de lijn, zodat hij bij calamiteiten de spits kon vervangen.
Maar voor hem betekende dit meer. Veel meer.
Ik zag hem bij het raam staan, keek toe hoe hij talloze woorden stukbeet en opvrat voor hij ze kon uitspreken. Hij kauwde erop, op zijn onderlip, zijn bovenlip, zijn wangen, verwoed, met een donkere blik in zijn ogen, zijn lichaam onnatuurlijk beweeglijk, zijn vuisten gebald.
Ik kon niet meer bij mijn gevoel komen, ik had geen idee wat ik moest zeggen om hem te helpen.
Dus zei ik niets.
Twintig
Volgende week is een heel belangrijke week. Dan moeten alle zesdeklassers een test doen, de Cito-toets, en aan de hand van de uitslag wordt bepaald naar welke school je hierna gaat.
De meester heeft het uitgelegd: je hebt de lts, da’s de lagere technische school, en daar gaan vooral jongens heen die later in de bouw gaan werken. Dan is er de mavo – middelbaar algemeen voortgezet onderwijs – een vooropleiding voor het mbo – het middelbaar beroeps onderwijs, en daarmee kun je later bijvoorbeeld in een winkel gaan werken of er zelf een beginnen. Daarboven zit nog de havo en het allerhoogste zijn het atheneum en gymnasium, maar daar gaan volgens de meester alleen de echte wijsneuzen heen die later naar de universiteit willen, en zulke heeft hij niet in zijn klas zitten, zei hij. Iedereen moest lachen, de meester zelf ook.
Hij vertelde nog dat de testuitslag niet allesbepalend is, omdat er ook nog een schooladvies wordt gegeven en dat is minstens zo belangrijk. Misschien zelfs wel doorslaggevend. Iemand die volgens de toets mavoniveau heeft, kan bijvoorbeeld tóch havo-advies krijgen. Of andersom. Dat heeft te maken met je leervermogen en je werkhouding. Je gaat in elk geval altijd naar een school die bij je past.