‘Ik geef om je, Vera.’
Ik knikte.
Nico zei nooit ‘Ik hou van je’. Ik vermoedde dat hij die woorden bewaarde voor she-at-home, de couperosewangenkoningin van Walcheren, en ik dacht ook te weten waarom hij dat deed. Om het thuis zuiver te houden. Soort-van.
Nico kuste mijn handpalm. ‘Ik heb je verschrikkelijk gemist.’
‘Ik jou ook.’
‘Nee.’ Hij keek me strak aan. ‘Ik bedoel écht gemist. Zoveel dat het zeer doet.’
‘Ik ben er nu toch? Maak er nou niet zo’n drama van.’
‘Dat is het al.’
‘Hoezo?’
Hij schudde zijn hoofd.
‘Wat bedoel je?’ herhaalde ik, en ik drukte mezelf omhoog, zodat ik hem recht kon aankijken. ‘Vermoedt ze iets?’
‘Francien? Nee.’
Hij sloeg zijn armen om me heen en trok me naar zich toe. Kuste mijn haar, mijn slaap, mijn oor en trok me nog dichter tegen zijn borst aan. ‘Dit is een drama, Vera,’ fluisterde hij. ‘Een regelrecht drama: jij en ik hier, twee mensen die zielsveel om elkaar geven en dat alleen maar kunnen uiten binnen de vier muren van een hotelkamer, waar niemand ons kan zien. Jij gaat straks terug naar Lucien en ik naar Francien. Mijn hart, voel mijn hart.’ Hij duwde mijn handpalm tegen zijn ribbenkast. ‘Voel het. Voel hoe het klopt.’
Ik voelde het.
Het klopte.
Niet snel of langzaam.
Het klopte gewoon, zoals een hart hoort te kloppen.
Gestaag en duidelijk.
‘Ik voel het,’ zei ik.
Negentien
Gelukkig had ik Bernadette niet meegenomen. De hele weg naar huis heb ik er spijt van gehad, maar nu niet meer.
Mama is niet goed.
Dat weet ik al voor ik naar binnen ga: de gordijnen zijn dicht, boven ook. Anders doet mama de gordijnen open, ze houdt van licht en frisse lucht, zegt ze steeds. Dan zingt en neuriet ze erbij.
Nu klinkt er harde muziek. Ik hoor het buiten: de Everly Brothers. Mama was vroeger fan van die zangers, en ook van Paul Anka en Buddy Holly en de Beatles en van Elvis, maar vooral van de Everly Brothers. Ze heeft alle singletjes bewaard. In de kast staat een pick-up, ook van vroeger, met een donker kunststof deksel waar een scheur in zit. Op die pick-up draait ze haar singletjes. Papa heeft zijn eigen platen allemaal weggedaan. Hij heeft pas een splinternieuw cassettedeck gekocht en nu wil hij alleen nog maar cassettebandjes.
‘Mam?’
Het is schemerig in de woonkamer, donker bijna. De velours gordijnen houden het daglicht buiten. Mama zit op de grond met een asbak naast zich te roken. Ze heeft alleen een hemdje aan en een onderbroek. Haar bruine haar zit in de war.
I’ll never let you see
The way my broken heart is hurtin’ me
I’ve got my pride
And I know how to hide
All my sorrow and pain
I’ll do my crying in the rain.
‘Mam? Ik ben thuis.’
Ze kijkt omhoog. Ze heeft gehuild, haar ogen zijn dik.
Het komt door Fabel, dat weet ik bijna zeker. Ik mis haar ook verschrikkelijk.
Ze vraagt: ‘Ben je nu al thuis, liefje?’
Ik ga bij haar zitten. ‘Wat is er, mam? Ben je ziek?’
Het singletje is afgelopen. De naald krast over het laatste gedeelte van het vinyl. Ik hoor hoe de arm wordt opgetild door het mechanisme en teruggelegd in de houder. Nu klinkt er alleen nog het brommen van de geluidsboxen.
Mama kijkt verward in de richting van de klok, boven de deur. ‘Ik had niet in de gaten dat het al middag is.’
‘Het is bijna halféén,’ zeg ik, en ik sta op om de gordijnen open te schuiven. Gefilterd door de vitrage stroomt het licht naar binnen, maar zonnig wil onze woonkamer niet worden. De ruimte is gevuld met de blauwe rook van mama’s sigaretten. De meubels lijken allemaal even grijs, net als het behang.
Ik loop naar de keuken en zet de achterdeur open, zodat de rook weg kan en frisse lucht naar binnen.
Mama zit nog steeds op de vloer. Er schemeren aderen door de huid van haar bovenbenen. Ze zijn blauw en paars en rood, als koraal. Er lopen brede krassen overheen, op de plaatsen waar ze zich heeft gekrabd.
‘Mam, kom, kleed je aan. Straks komt oma ineens langs, of de melkboer.’
Mama neemt een trek van haar sigaret. Ik zie dat haar handen trillen. Haar oogleden hangen een beetje.
‘Ik ben een slechte moeder. Jij bent een goed kind.’
‘Je bent geen slechte moeder, mama. Sta nou op.’
Ze kijkt me aan, en terwijl ze dat doet zie ik de blik in haar ogen veranderen, langzaam, van triest naar neutraal naar boos. Haar pupillen worden donkerder. ‘Het is allemaal de schuld van die kutpinguïns!’
Kutpinguïns.
Nonnen.
Mijn moeder zat op school bij de nonnen in de stad, de ‘Zusters van Liefde’. Die naam was slecht gekozen, mama heeft er een vreselijke tijd gehad. Vreselijker dan ik nu heb op de lagere school. Ik hoef alleen maar op te passen voor de leerlingen. Zij werd ook nog eens belaagd door de nonnen zelf.