‘Wat mij betreft wel, maar misschien heeft Robert iets.’ Laura pakte haar mobiel en typte een bericht. ‘Hij is op de zaak,’ mompelde ze. ‘Voor de lunch is hij meestal in bespreking.’
Blijkbaar was het vanochtend niet zo druk op het accountantskantoor waar Robert werkte, want het verlossende piepje volgde bijna per ommegaande.
Donderdag was akkoord.
‘Heb jij veel contact met je halfbroer?’ vroeg ik.
‘Niet zo vaak als ik zou willen.’
‘Want…?’
‘Hij is meestal in Spanje. En druk met zijn werk. We bellen en mailen voornamelijk.’
‘Is hij eigenlijk getrouwd, heeft hij kinderen?’
‘Weet je dat niet?’
‘Hoe zou ik zulke dingen moeten weten? Ik heb hem maar één keer gezien, dat was op jullie bruiloft.’
‘Echt waar? Alleen toen?’ Ze lachte. ‘Jeetje, daar sta ik helemaal niet bij stil. Toen was-ie twaalf!’
‘Een mager jongetje, zo herinner ik me hem.’
Ze roerde lachend in haar koffie. ‘Ik weet nog hoe nerveus ik toen was, maar met hem had ik nog het meest te doen.’
Ik zag Aron weer voor me. Het overhemd met het strikje, de keurig gevouwen broek, de klassieke lijnen in zijn gezicht. Een rustige, gevoelige oogopslag die niet leek te passen bij zijn jonge leeftijd. Hij wilde zo graag onzichtbaar zijn, maar dat was hem niet gegund – hij had volop in de belangstelling gestaan, en dat was niet alleen omdat hij de nog nooit in de familie vertoonde, helemaal in het diepe zuiden van Spanje geboren en getogen zoon van de vader van de bruid was. Aron viel op in het gezelschap. De jongen had in niets geleken op de familie van Lucien, die op die avond luidruchtig feestvierde, hossend in uitbundige outfits.
‘Aron en zijn vriendin zijn begin dit jaar uit elkaar gegaan,’ merkte Laura op.
‘Hadden ze kinderen?’
‘Nee. Aron heeft wel een kind bij zijn ex-vrouw. Een meisje, Elsa. Ze woont bij haar moeder in Madrid.’
‘Mooie naam. Hoe oud is ze?’
Laura nam een slok van haar cappuccino. Dacht na. ‘Iets ouder dan Noa. Acht, misschien negen.’ Ze zette haar mok neer. ‘Maar goed. Dat kan hij je donderdag allemaal zelf vertellen.’
Ik keek over de rand van mijn mok naar de patio. De tuin bood een troosteloze aanblik. De vissen lieten zich al weken niet meer zien, hun spijsvertering lag vrijwel stil nu het kwik ruim onder de tien graden was gezakt. Langs de rechthoekige oever lagen verdorde planten te wachten tot het weer lente werd en ze konden uitschieten.
‘De aanleiding is triest,’ hoorde ik mezelf zeggen. ‘Maar ik verheug me op Florida. Ik kan wel wat zon en vrolijkheid gebruiken.’
‘Wie niet?’ antwoordde Laura.
Achttien
Het is mei, woensdagmiddag kwart over twaalf. Bernadette de Vries loopt samen met mij het schoolgebouw uit. Ze lijkt me heel aardig – ze is vrolijk en ze kletst de hele tijd – maar ze is hier pas in de buurt komen wonen en weet nog niet dat je met mij beter geen vrienden kan zijn. Zodra ze daarachter is, wordt ze vast minder toeschietelijk. Dan zal ze me gaan ontwijken, zoals iedereen.
‘Nou, wat denk je?’ vraagt ze.
Ik kijk om me heen. Het lijkt rustig. Niets wijst erop dat ik vandaag aan de beurt ben. Maar ik kan er niet van uitgaan. Dat kan ik nooit.
‘Hoezo?’ vraag ik.
‘Zal ik gelijk meelopen naar jullie thuis? Dan bel ik mijn moeder wel op als we bij jou zijn. Goed?’
‘Met mij meegaan?’
Ze knikt enthousiast. ‘Ja!’
Ik schud mijn hoofd. ‘Kan niet. Ik moet vanmiddag weg.’ Snel gooi ik erachteraan: ‘Naar een tante in Limburg.’
Ik hoef niet weg, ik moet helemaal nergens heen, maar ik neem bijna nooit iemand mee naar huis en al zeker niet als mama thuis is. Het is nu nog erger dan anders, vermoed ik. Het gaat niet goed met mama, en dat komt door papa en Fabel: alles is misgegaan. Papa heeft ons verboden er nog over te praten – ‘gedane zaken nemen geen keer’. We moeten doen alsof Fabel er nooit is geweest. Of er niets is gebeurd.
Sindsdien zegt mama heel weinig en ze haalt steeds haar handen door haar haren, wel tien keer per minuut. Stel dat ze alle gordijnen heeft dichtgetrokken en in het donker voor zich uit zit te kijken? Of heel hard sombere kerkmuziek draait? Of tegen me gaat schreeuwen?
Ik kijk naar Bernadette. Ze heeft sproeten over haar hele gezicht, tot op haar oogleden en haar kin aan toe. Bernadette ziet er niet alleen aardig uit, maar ook heel grappig. Anders.
Ik zou graag met haar zijn meegegaan naar háár moeder, naar háár thuis, maar dat gaat niet. Niet meer.
Ik moet weg vanmiddag, heb ik gezegd.
Naar een tante in Limburg.
Ik loop alleen naar huis.
18