Op mijn rug verschrompelen de vleugels. Ik ben weer een kind, een ongewenst kind.
‘Nee,’ zegt ze.
‘Maar daar moeten toch boeken voor zijn? Ik zou heel graag Latijn willen leren.’
Ze glimlacht, maar de glimlach is onecht, honend bijna, en haar kin verheft zich lichtelijk, waardoor haar ogen van grotere hoogte op me neerzien. Ze krijgt iets demonisch, zoals ze over de randen van haar wallen naar me loert. Het doet me denken aan de boze koningin uit die griezelige oude Sneeuwwitje-tekenfilm. ‘Zo, zo. Dat wil je graag.’
Ik knik.
‘We hebben woordenboeken, maar die lenen we niet uit. Die kun je aan de tafels lezen.’ Ze spreekt lezen met nadruk uit.
Ik kijk naar de tafels, er zit een drietal mensen aan. Grijze mannen die de krant van vandaag doornemen en hoestend en luid ademend door tijdschriften bladeren. Ik wil daar niet tussen zitten. Ik voel me ongemakkelijk onder hun starende blikken. Ik wil de boeken mee naar huis nemen, de trap op, mijn kamer in, om de inhoud daar, in alle rust en privacy, te kunnen bestuderen.
‘Ik zou echt heel erg graag een boek meenemen,’ piep ik.
‘Latijnse leerboeken zijn voor volwassenen.’ Ze draait zich om en begint een praatje met een collega.
Ik blijf staan, afwachtend, misschien komt ze nog bij me terug.
Maar dat doet ze niet.
16
‘Lucien?’
Hij moest thuis zijn: de Vitobus stond voor de deur, de lichten waren aan en in de keuken hing de flatscreen te schreeuwen. Geen borden, geen lege verpakkingen, geen pannen op het vuur.
‘Lucien? Ik ben thuis!’
Ik liep de woonkamer in, knipte de plafondspots aan. ‘Lucien?’
Ik hoorde hem praten. Zacht gemurmel. Ik liep naar de slaapkamer, waar het geluid vandaan kwam, en wilde al bijna de klink naar beneden duwen toen ik hem het woord ‘meisje’ hoorde zeggen. Hij sprak het allervriendelijkst uit. Lief. Er lag liefde in zijn stem.
Kille tintelingen prikten op mijn huid.
‘Uiteindelijk is het jouw keuze,’ hoorde ik hem zeggen. ‘Jij moet erachter staan.’
‘Als jij het echt zo voelt, dan steun ik je.’
‘Wat een lul… Hij verdient geen vrouw, zeker geen vrouw zoals jij.’
Ik opende de deur.
Lucien zat op bed met zijn rug naar me toe, een handdoek om zijn lendenen geslagen. Zijn haar was vochtig. Hij hoorde me binnenkomen en draaide zich om, zijn mobiel nog aan zijn oor.
‘Wie is dat?’ vroeg ik.
Hij richtte zich op degene die hij aan de telefoon had. ‘Vera komt net thuis. Ik spreek je morgen weer, goed? Sterkte.’ Hij drukte de verbinding weg. ‘Ik had je niet horen binnenkomen.’
‘Dat blijkt.’
‘Wat is er, wat kijk je?’
‘Wie was dat?’ herhaalde ik.
‘Niets belangrijks.’ Lucien liep voor me langs de badkamer in. Hij liet de handdoek op de grond vallen en stapte in een boxershort en jeans. Trok een casual overhemd aan en knoopte dat dicht terwijl hij me aankeek via de spiegel boven de wastafels. ‘Waarom kijk je zo naar me? Wat sta je daar?’
‘Waarom doe jij zo stiekem?’
Hij trok een wenkbrauw op. ‘Stiekem?’
‘Ik heb delen van dat gesprek opgevangen.’
‘Ja, en?’
‘Ik wil gewoon weten wie dat was, met wie je sprak.’
‘Desi.’
‘Die van laatst? Met wie je bier had gedronken?’
Hij knikte. ‘Die, ja.’
‘En die noem jij meisje?’
Zijn gezicht betrok. ‘Zeg, waarom sta jij eigenlijk te luistervinken? Waar slaat dat op? Mag ik tegenwoordig ook al niet meer bellen in mijn eigen huis, met mijn eigen personeel?’
‘Hij verdient geen vrouw zoals jij… Lucien, praat je met al je personeel zo?’
Hij grijnsde, haalde zijn vingers door zijn haar om het in model te brengen. Boog zich voorover naar de spiegel. ‘Ben je jaloers?’
Ik stond te trillen op mijn benen. Door het faillissement van Paul van Hoorn en het gedraai van Petfood Division had ik al meer voor mijn kiezen gehad dan ik kon verdragen. Ik had behoefte aan geborgenheid en steun. Aan iemand die me verzekerde dat de hele wereld dan misschien gek was geworden, maar dat ik deugde.
‘Ik wil gewoon weten wat er aan de hand is. Da’s toch niet zo gek?’
Lucien kwam op me af gelopen. ‘Kijk me eens aan.’
Dat deed ik.
‘Het antwoord is: niets. Er is helemaal niets aan de hand. Die meid heeft het momenteel moeilijk, en dan druk ik het nog zacht uit. Ze heeft iemand nodig die de dingen van een afstand beziet.’ Hij keek even weg, alsof hij nadacht. Vervolgde zachter: ‘En ik wil haar graag weer aan het werk krijgen.’
Dus ik moet het maar normaal vinden dat mijn echtgenoot een vriendschapsband aangaat met iemand van het personeel, haar ‘meisje’ noemt en zich negatief uitlaat over de mannen in haar leven? – dat wilde ik zeggen, ik wilde het zelfs roepen, maar ik slikte mijn woorden in toen ik Luciens getergde blik zag. Het donkere waas onder zijn ogen. De schaduwen in zijn gezicht.