Ik begreep niet waar hij op aanstuurde. Een reis, natuurlijk, dat gedeelte was prima te volgen: Hans en Rosalie waren altijd al reislustig geweest. Maar in welke zin konden wij hen daarbij helpen? Hij had het over een gunst.
‘Ik weet dat ik geen beste vader ben geweest. Dat ik steken heb laten vallen. Zeker bij jou en je zus, Lucien. Dat kan ik allemaal niet meer goedmaken. Daarvoor is het te laat.’
‘Maak je nou niet zo druk,’ fluisterde Rosalie. Ze had tranen in haar ogen. Haar hand – witgelakte nagels – omsloot de eeltige vingers van haar man.
‘Mijn allerlaatste vakantie, mensen… die zou ik graag doorbrengen met diegenen om wie ik het meest geef: mijn gezin.’ Hij hief zijn kin, keek nu zijn zoon recht aan. De blik van een oude sergeant die zich schrap zette voor een vuurpeloton, zich groothield, zich vermande. ‘Mijn voltállige gezin.’
‘Wat bedoel je daarmee?’ hoorde ik Lucien zeggen. Ik voelde de spanning van hem af spatten en legde onwillekeurig een hand op zijn been. Die werd door hem weggeduwd.
‘Ik weet hoe je erover denkt,’ zei Hans behoedzaam. ‘Ik kan je niets opdringen. Dat mág ik ook niet. Maar toch wil ik je vragen het te overwegen. Voor één keer. Het zou veel voor me betekenen. Als ik er straks niet meer ben, dan… Nou ja. Dan ben ik er niet meer. En dan moeten jullie samen verder.’
‘Voltallige gezin,’ herhaalde Lucien.
Rosalie zei zacht: ‘Het reisbureau heeft negen stoelen voor ons kunnen vasthouden. Maandag na tweeën geven ze die pas vrij. Precies negen…’ Ze keek er dromerig bij. ‘Het lijkt wel of het van hogerhand wordt gestuurd. In oktober zijn de decembervluchten van en naar Florida eigenlijk altijd al volgeboekt. Zo bijzonder, dit.’
‘Florida?’ vroeg ik.
‘Flórida?’ reageerde Lucien vrijwel tegelijkertijd.
Mijn schoonvader knikte. ‘Ik heb Noa en kleine Chieltje steeds beloofd dat ik ze eens mee zou nemen naar de échte Disney World, in Amerika. Om kerst te vieren bij Mickey Mouse.’ Er trok een spijtige grijns over zijn gezicht. ‘Ik wil me aan mijn woord houden. Ik wil die twee kleintjes dat nog kunnen geven.’
Rosalie verschoof op haar stoel. ‘We hadden dat eigenlijk volgend jaar willen doen. Maar ja…’
Hans ging verder. ‘Ik zou graag met jullie naar de Everglades gaan, en samen kleffe hamburgers eten in zo’n Amerikaanse hamburgertent. En wat ik heel, heel graag nog zou willen doen is een dag zeevissen…’ Hij slikte. Zijn stem trilde toen hij verderging. ‘… met allebei mijn zoons.’
Dertien
Ik ben in het huis van mijn oma. Oma en papa zitten samen te praten, aan de tafel in de keuken. Ik hoor hun stemmen, maar gedempt, alsof ze iets bespreken wat niemand aangaat. In elk geval mij niet.
Ik lig op het tapijt voor de televisie met mijn voeten tegen het kastdeurtje aan. Het ruikt naar boenwas en het houten oppervlak voelt glad onder mijn sokken.
Oma heeft me een glazen schaaltje met Nibb-its gegeven, roze en gele zoutjes die precies om mijn vingers passen. Ik schuif er tien over mijn vingertoppen, houd mijn handen omhoog met gespreide vingers en bewonder mijn eetbare ringen. Roze-geel-roze-geel-roze. Eerst eet ik alle gele Nibb-its op. Daarna de roze. En dan begin ik weer opnieuw.
Op televisie is De Film van Ome Willem, dat helemaal geen film is, maar een soort theatervoorstelling. Een volwassen man met een blauw petje en een T-shirt dat hem te strak zit gedraagt zich alsof hij acht is en slaat zichzelf met drumsticks op zijn hoofd. Op de tribunes zitten kinderen te stampen en te schreeuwen, ze zijn allemaal verkleed en geschminkt. Voor dit programma voel ik me te oud, ik zit al in de vijfde klas van Sint Vincentius, maar er is verder niets anders op tv, alleen een Duitse film en een klassiek concert.
De zoutjes zijn op. Ik klem het bakje vast tussen mijn lippen en kruip op handen en knieën naar de keuken. Vandaag ben ik een hond. Een hond met een lege voerbak.
De woonkamer en de keuken zijn van elkaar gescheiden door schuifdeuren van dik glas met reliëfmotieven erin, een soort medaillons, zodat je er alleen maar vormen en kleuren doorheen kunt zien, maar niets duidelijk. Het glas is geelbruin. Cognackleurig, noemt oma dat.
‘Ze wil naar huis,’ hoor ik papa zeggen.
‘Dat kan toch helemaal niet. Dat begrijpt ze toch wel?’
‘Nee, dat begrijpt ze niet, ma.’
‘Heb je nou al met die Manders gesproken?’
‘Vanmiddag. Hij belde naar de kazerne, verdomme. Hij wilde het wel proberen bij wijze van experiment, zei hij, als wij in de gaten wilden houden dat ze haar medicijnen innam.’
Ik hoor mijn oma een verontwaardigd geluid maken. ‘Hij experimenteert maar lekker in zijn eigen instituut, die geflipte geitenwollensok. Niet hier. Ik heb er echt geen fiducie in, Theodoor.’