‘Ik was op school een heel ander kind dan thuis,’ zei ik.
‘Wat deed je dan op school?’
Alert blijven.
Overleven.
‘Gewoon, niets,’ zei ik. ‘Op school deed ik niets.’
Negen
De pijn is erg, maar niet het ergste.
De pijn is te verdragen.
Het is de angst die me verlamt, de allesoverheersende angst dat ze op een dag verdergaan, dat het hier niet bij blijft en ze nog veel harder gaan slaan en schoppen, en dat ik hun trappen dan niet langer meer kan incasseren.
Dat er iets kapot gaat vanbinnen.
Onherstelbaar kapot.
En ik ben bang dat ook dat niet voldoende voor hen zal zijn, dat ze hun agressie dan nog niet genoeg hebben kunnen afreageren en mijn zwakte en breekbaarheid hun vernielingsdrang juist alleen maar verder zullen aanwakkeren.
Er gaan verhalen rond over deze families, over de kinderen maar ook de volwassenen. Ze wonen op de Weteringweg, maar een paar straten bij ons vandaan. Iedereen kent die verhalen.
Het begint altijd met een ruzie over iets onzinnigs, een verkeerd geïnterpreteerd grapje of een verkeerd antwoord op een vraag. Zo’n ruzie loopt dan rap uit de hand, omdat dat is waar ze op uit zijn: ze willen vechten, om zich heen slaan tot de huid op hun knokkels ervan barst en het bloed over hun vuisten stroomt, ze willen schreeuwen tot hun longen rauw zijn en hun ogen uit hun kassen puilen, ze willen angst inboezemen en helemaal los gaan, los van God en los van alles, en steeds meer mensen voegen zich bij hen – ooms, tantes, buren, oudere broers en zussen, huisvrienden, neven en nichten. Steeds bozer en luider, geschreeuw, gehoon, geduw, beledigingen, slaan, schoppen, stenen, flessen, vernielingen, brand, sirenes, ziekenhuisopnames.
Vorig jaar zijn bij een gezin de ruiten ingegooid en later is er brand gesticht in hun schuurtje. Er leefden konijnen in dat schuurtje, die man huisvestte een complete konijnenfamilie daarbinnen, moeders met jongen, maar niemand heeft het daar nog over.
In onze wijk letten ze sowieso niet op zulke dingen als ze kwaad zijn. Dan gaat de beuk erin.
9
De digitale cijfers op de flatscreen gaven aan dat het na middernacht was. Nico was in slaap gevallen. Het lukte me niet om zijn voorbeeld te volgen.
Ik graaide naar de afstandsbediening, zette de tv aan en dempte het volume. Zapte langs de kanalen en bleef hangen bij een ondertitelde Spaanse film. Afgaand op de snelheid waarin de verwikkelingen elkaar opvolgden, liep die op zijn eind. Mijn gedachten dwaalden af.
Nico was de laatste tijd op de psychologentoer. Hij was communicatiever geworden, in die zin dat hij tijdens onze laatste ontmoetingen veel had gepraat over zijn gevoelens – veel meer dan ik van hem gewend was. Daarnaast had hij me zoveel vragen gesteld dat ik me door hem geïnterviewd voelde. Doorgelicht.
Ik wist niet goed wat ik ervan moest denken, van deze plotseling ingezette koerswijziging, en ik vroeg me af wat de omslag in zijn houding had veroorzaakt en wat hij ermee beoogde.
Het maakte me onrustig. Ik wilde geen toestanden. Onze verhouding was perfect zoals ze was.
Ik zapte weg van de film en hervatte de reis langs talloze commerciële zenders, keek met groeiende weerzin naar al die vrouwen in half ontklede staat die kijkers probeerden te bewegen om te bellen of te sms’en. Ze lachten, ze kromden hun vinger en knipoogden, duwden hun borsten tegen elkaar. Ik werd treurig van de absolute leegte in hun oogopslag, de zielloosheid: het was gespeeld, alles aan deze vrouwen was nep – hun borsten, hun blikken, hun woorden – en ik kon me niet voorstellen dat mannen opgewonden raakten van zoveel overduidelijke onechtheid. Toch moesten die er zijn. Legio.
Ik zette de tv uit, legde de afstandsbediening naast het bed op de grond en nestelde me tegen Nico aan. In zijn slaap sloeg hij een arm om me heen. Warm, vlezig, sterk.
Vertrouwd en veilig.
Misschien dacht ik wel te veel na, zag ik dingen die er niet waren, of legde ik te veel nadruk op kleine veranderingen die er niet toe deden. Mensen veranderden nu eenmaal. Dus ook Nico, zijn kijk op mij en op onze relatie.
Ik wist niet precies hoe hij onze verhouding zag, daar kon ik alleen maar naar gissen. Als ik haar zelf zou moeten definiëren, dan zou ik zeggen dat we elkaar vooral op mentaal vlak hadden gevonden. We stimuleerden elkaar. Soms lagen we de hele nacht alleen maar te praten. Onze gespreksstof raakte niet uitgeput. We dommelden weleens in, maar als we wakker werden dan zochten onze lichamen elkaar als in een reflex op en maakten we contact met de noodvoorziening aan warmte en energie die we beiden zo hard nodig hadden. En dan kwam de dialoog als vanzelf weer op gang. Nico en ik spraken zelden over elkaars ervaringen op relatievlak of over onze toekomst, zoals ik vermoedde dat andere stellen in onze situatie zouden doen. We hadden het over heel andere dingen. We sparden. We scherpten elkaars brein.