De afgelopen negen jaar had Nico als hoofdredacteur alleen nog maar losjes de teugels van zijn geliefde Quantum hoeven vasthouden. Hij schreef nog regelmatig zelf artikelen en nam interviews af, waakte over de inhoud van het blad, deed het woord in de media en hakte redactionele knopen door. Maar break-evenpoints en abonnementenbeheer hielden hem niet meer uit zijn slaap. Zijn salaris was prima en werd elke maand op tijd overgemaakt; eens per jaar kwam daar zijn aandeel in de winst bovenop.
Nico was intelligent, breed georiënteerd en gepassioneerd in wat hij deed, maar van risico’s werd hij nerveus. Die liep hij liever niet. Hij hechtte aan zekerheden; Nico hoorde bij de groep mensen die zich niet beperkt voelde door kaders en ijkpunten, maar ze juist als leidraad gebruikte.
Ik was zijn enige extravagantie, zijn atypische uitspatting, de vleesgeworden uitzondering op de regel.
‘Heb jij dat nooit, dat je je schuldig voelt?’ Nico kwam uit de douche de kamer in. De stoom sloeg van zijn lichaam, dat niet veel onderdeed voor dat van een jonge bokser uit de zwaargewichtklasse. Hij bleef bij het bed staan en keek op me neer. In deze postcoïtale toestand straalde hij nog sterker de kalmte uit die me zo aansprak.
‘Postcoïtale wroeging?’ grapte ik. Mijn hand gleed over de matras heen en weer, om hem te bewegen terug in bed te stappen.
Hij glimlachte flauwtjes. Ging op de rand van het bed zitten en pakte mijn hand vast. Kuste de palm.
Zweeg.
‘Ten opzichte van Lucien, bedoel je?’ vroeg ik.
‘Ook,’ fluisterde hij. ‘Maar vooral ten opzichte van jezelf. Je normen en waarden.’ Hij legde mijn hand over zijn gezicht, snoof mijn geur op, sloot zijn ogen erbij. Ik voelde de uitgeademde lucht tussen mijn vingers door glijden.
‘Het blijft me dwarszitten,’ zei hij, en hij kuste mijn pols, mijn arm. ‘Soms ben ik bang dat ik op een dag de rekening gepresenteerd krijg. Het is te lekker. Te mooi. Wat wij hebben, samen… Het voelt gewoon té goed. Het kan niet goed blijven gaan.’
‘Het blijft wel goed gaan.’
‘Ik voel me soms zo’n slappe lul. Een verrader.’
‘Je doet hier niemand kwaad mee. Wij allebei niet. Er gebeuren wel ergere dingen.’
Buiten werd een auto gestart, vlak bij het raam. We luisterden hoe een lichte diesel van de parkeerplaats reed, met gesis van de banden die door regenplassen rolden. Verder weg klonk het gezoem van de snelweg.
‘Geloof je dat echt?’ fluisterde Nico.
‘Tuurlijk,’ zei ik. ‘Niets aan de hand.’
Bij aankomst in dit Naardense hotel-restaurant had de brasserie in de serre vol gezeten met zakenmensen. Het was te druk geweest, de ruimte te open, en de kans dat er zich iemand onder de gasten bevond die mij, of, eerder nog, Nico zou herkennen, was levensgroot. Ik was als eerste naar binnen geglipt, had de verplichte gastenlijst ingevuld en een vals adres opgeschreven, beducht op mailings met teksten als ‘10% korting op uw volgende verblijf in ons hotel’. Het had me gestoord dat de receptioniste een kopie van mijn rijbewijs had gemaakt, maar er was weinig wat ik eraan had kunnen doen.
Ook Nico had de drukte in het restaurant opgemerkt. We zouden later op de avond wel wat eten, hadden we afgesproken. Of iets op de kamer laten komen.
Maar nu was het tien uur en de keuken was gesloten.
We knabbelden op pinda’s uit de minibar en spoelden ze weg met blikjes bier en frisdrank van vier euro per stuk.
De seksuele spanning was weggeëbd, Nico was weer mijn lieve vriend geworden, we waren intimi die samen op bed lagen, ons vertrouwd voelden bij onze naaktheid en onze gedachten met elkaar deelden.
‘Weet je wat ik me al heel lang afvraag?’ vroeg Nico.
‘Nou?’
‘Waarom jij niet hebt doorgestudeerd.’
‘Dat heb ik je al eens verteld, toch? Ik heb niets met het instituut school. Na de mavo was ik er klaar mee. En ik wilde het huis uit, dus ben ik al vroeg gaan werken.’
‘Mávo… wérken…’ Hij fluisterde de woorden voor zich uit alsof ze hem pijn deden. Zoals hij ze uitsprak, klonken ze als iets naars.
Als scheldwoorden.
Ik zocht naar het laken en trok het over mijn schouder.
‘De mavo,’ herhaalde hij. ‘Hoe ben je daar überhaupt terechtgekomen?’
‘Gewoon. Het advies van school.’
Nico liet dat even op zich inwerken. Zei daarna: ‘Dat kan ik me moeilijk voorstellen. Intelligentie is aangeboren, die verandert niet.’
‘Mijn IQ is nooit getest,’ zei ik mat. Ik kon het niet laten eraan toe te voegen: ‘En ik ben trouwens ook een keer blijven zitten.’
‘Ik heb geen testuitslag nodig om intelligentie te herkennen.’
‘En dat zegt iemand die zweert bij wetenschap?’