Nico heeft me ook meer van zichzelf laten zien. Ik had aangenomen dat hij een weliswaar strenge, maar verder fijne jeugd had gehad – met zoveel broers en zussen in dat boerengezin moest er altijd wel iemand zijn geweest om mee te praten of te spelen. Dat beeld bleek onjuist. Vader Vrijlands lijfspreuk was: wat men liefheeft, kastijdt men. Hij hield blijkbaar veel van alle zeven kinderen en ook van zijn vrouw. Door Nico’s relaas ben ik anders over mijn vader gaan denken – positiever. Theodorus Zagt hield zijn handen tenminste thuis als hem iets niet zinde.
Mijn vader is enkele dagen voor Rosalie op kraamvisite geweest. In de commode liggen kleertjes die hij voor Nora heeft gekocht. Ze zijn haar veel te ruim. Dat was met opzet, want: ‘Ze zijn groot voor je er erg in hebt.’ Na een bezoek van een halfuur stond mijn vader weer buiten, maar de kleertjes zijn van een goed merk en gekocht in een veel te dure babyzaak: hij heeft zijn best gedaan. Daar kan niemand wat van zeggen.
Niet alleen op emotioneel terrein is er veel gebeurd tussen Nico en mij. Ook op dat andere vlak is er beweging gekomen. Tijdens mijn zwangerschap heeft Nico me niet aangeraakt; ik sliep in de logeerkamer. Afgelopen donderdag, ruim een maand na de geboorte van Nora, hebben we voor het eerst sinds mijn intrek in Nico’s flat toenadering gezocht. Uiterst voorzichtig, we trilden allebei van de spanning, de een bang voor de pijn, de ander om pijn te doen. Maar al snel won de begeerte het van de angst en verwelkomde mijn lichaam een oude, vertrouwde vriend en klampte ik me aan zijn brede schouders vast. Sindsdien slapen we samen in zijn bed.
Nico bekommert zich om Nora met een overgave alsof ze zijn eigen kind is. Hij vindt haar prachtig, en dat is ze ook. Ze heeft een lief, open gezichtje met grote, glanzende donkere ogen en donkerblond haar, dat in een weerbarstig kuifje recht op haar kruin staat. Haar huilen klinkt als het ijle gemekker van een jong geitje. Het lachje dat ze me schenkt als ze mijn gezicht ’s ochtends boven haar wieg ontdekt, is bijna niet te verdragen. Oprecht naar dat mooie, kwetsbare kindje teruglachen lukt me niet. Ik voel me op zulke momenten vooral tekortschieten. Ik ben haar hele wereld en ze vertrouwt me volledig; ik twijfel eraan of ik haar torenhoge verwachtingen wel kan inlossen. Of ik ooit een goed voorbeeld voor haar kan zijn. Ik hoop maar dat dit kindje een verbetering is, dat ze béter is dan ik, meer veerkracht heeft, sterker is dan haar moeder.
Het vanzelfsprekende vertrouwen dat Nora in de wereld stelt en de vrolijkheid en blijdschap die ze op zulke momenten uitstraalt staan in groot contrast met mijn eigen gemoedstoestand. Het is niet meer inktzwart en stormachtig daarbinnen, het is grijs. Alles is grijs. Ik ken geen downs, maar ook geen ups. Ik verschoon Nora, voed en wieg haar, zing liedjes voor mijn kind die haar oma vroeger voor mij zong. Ik loop tweemaal per week met de wandelwagen een stuk langs zee, drink koffie bij de eeuwenoude Gevangentoren en kijk dan naar de containerschepen die vanuit verre werelden de Schelde op komen varen. Ik heb het koken en het huishouden op me genomen; de flat ziet er gezelliger uit door de kleurige kussens, kamerplanten en bloemen. Ik doe allerlei dingen waarvan ik vermoed dat een normale, liefdevolle moeder ze zou doen in deze situatie, ik spreek woorden en zinnen uit die passen bij deze setting en bij deze taak.
Maar ik voel er niets bij.
Niets.
Nico weet dat niet. Ik doe mijn uiterste best om me zo normaal mogelijk te gedragen. Als hij van zijn werk thuiskomt speel ik de rol van een vrouw die alles onder controle heeft, want ik wil hem niet alarmeren.
Ik ben Aron verloren, maar heb zijn dochter mogen baren. Een lieve, stoere, intelligente man heeft ons beiden in zijn huis en zijn hart opgenomen. Mijn leven is rustig en overzichtelijk geworden en ik kan de tijd nemen die nodig is om mijn wonden te laten helen. Ik heb het goed.
Gelukkig zijn is misschien nog te veel gevraagd.
38
Ik duw het wandelwagentje voor me uit over de geasfalteerde kade. Rechts van me rijst de hoge muur op die de stad moet beschermen tegen het natuurgeweld. Links beukt de Noordzee grauw en grijs op de kade in. De wind slaat onder mijn haar, het schiet van voren naar achteren. De punten prikken in mijn ogen en wangen.
Het waait hier altijd.
Altijd die wind.
Dat opwaaiende zand.
Dat eeuwige gebeuk van de zee, die massa’s zout water, het wier en de inktvisskeletten. Enorme containerschepen ploegen voorbij, dicht langs de kust, voor ze koers zetten naar verre bestemmingen; Zuid-Amerika of Azië.
Ik zit hier vast.
Nico is volop aan het werk voor Quantum. Om halfzeven ’s ochtends rijdt hij weg en meestal komt hij pas na acht uur ’s avonds thuis. Het zijn belachelijk lange dagen, maar Vlissingen ligt dan ook ongunstig ten opzichte van de uitgeverij. Hij werkt ook veel thuis. Soms zit hij tot diep in de nacht te typen. Nico probeert extra inkomsten te genereren door lezingen te geven en artikelen te schrijven. Hij is daarnaast druk bezig een regeling te treffen waardoor hij één of twee dagen per week vanuit huis kan werken, maar we weten allebei dat zoiets in deze flat niet ideaal is. Het is te gehorig en te klein.