Home>>read Tegenlicht free online

Tegenlicht(132)

By:Esther Verhoef


Arons lichaam is begraven op dezelfde begraafplaats als waar zijn vader zal komen te liggen. Er is rekening mee gehouden: naast het graf is een plekje vrij. Toen ik daar stond met het gat aan mijn voeten en omringd door talloze mensen die geschokt toekeken of zachtjes snikten, lukte het me nog steeds niet om te huilen.

Als ik al iets voelde, was het ongeloof. Een vreemd soort afstand tussen mij en wat er gebeurde. Dit was niet echt, dit kon mijn leven niet zijn, dit gebeurde mij niet. Misschien had ik me alles wel ingebeeld: mijn vertrek uit ’t Fort, de hele verhouding met Aron, Spanje. Misschien lag ik wel gewoon in bed naast Lucien en doorstond ik een levendige koortsdroom zoals ik die als kind voor het laatst heb gehad. Hardnekkige nachtmerries waar je maar niet uit wakker lijkt te kunnen worden.

Met droge ogen heb ik toegekeken hoe Chiel en Noa tekeningen op Arons kist legden voor hij neer werd gelaten. Dit beeld had ik voorzien, precies zo, maar in de kist hoorde Hans te liggen. Niet Aron. Het klopte niet. Het kón helemaal niet.

Mensen zeiden dat ik dapper was en dat ik me sterk hield, maar de werkelijkheid was dat ik geen gevoel had.

Helemaal niets.

Ik had me teruggetrokken in het oog van de storm, waar stilte heerste.





21





Er is geen dag en er is geen nacht.

Geen zon, geen maan.

Geen wind en geen regen.

Er is niets.

Alles is tot stilstand gekomen.

Ik weet niet hoe lang ik hier al lig, op de ribfluwelen bank in Arons appartement. Soms sta ik op, dan brengen mijn voeten me naar het keukenblok en pak ik wat te eten uit de koelkast. Kaas, worst, een paar slokken appelsap, waarvan het overschot langs mijn mondhoeken naar beneden druipt en wordt opgezogen door mijn T-shirt. Nu de koelkast leeg is, ben ik spullen uit de keukenkastjes gaan pakken. Melbatoast, een blik witte bonen in tomatensaus. De stilte heeft plaatsgemaakt voor een lage fluittoon. Ik hoor ook zacht watergekletter, gedempt door de deur van het toilet. Ik denk dat ik de spoelknop een keer moet induwen – góéd moet induwen – en dat het water dan ophoudt met doorstromen, maar als ik naar het toilet ben geweest vergeet ik dat steeds.

Het volgende moment lig ik weer hier, op mijn rug op de bank, te staren naar de schaduwen op het plafond, zonder dat ik me kan herinneren hiernaartoe te zijn gelopen. Het plafond beweegt, het dreunt, de hanglamp beweegt mee. Muziek, zo hard dat ik mijn handen als schelpen over mijn oren zet, dan weer heel zacht, zodat de pesterige melodie amper boven de fluittoon uit kan komen. Er lopen mensen in het trappenhuis en in de gang wordt gegiecheld, gelachen, geschreeuwd.

Ik denk niet dat het echt is.

De kamer, de geluiden, mijn gezwollen buik en de subtiele bewegingen die ik daar ben gaan voelen; ze zijn nep, het gebeurt niet echt.

Ik blijf hier gewoon liggen en wacht tot ik wakker word.





22





Er staan mensen in het appartement. Een meisje van een jaar of twintig en een man, grijzend, met een rode broek en een donkerblauwe polo. Ze kijken naar me alsof ik een monster ben.

Ik heb ze niet binnengelaten. Ze zijn zelf binnengekomen.

De man staat te telefoneren met zijn elleboog hoog in de lucht, hij kijkt om zich heen terwijl hij praat, ijsbeert tussen de tijdschriften en lege flessen en verpakkingen. Het meisje kauwt kauwgom en is druk in de weer met haar smartphone.

De nieuwe huurders.

Aron had de huur van zijn appartement opgezegd. 15 juni moesten we eruit. Is het al 15 juni?

Ik ga rechtop zitten en fatsoeneer mijn haar, maar mijn vingers blijven steken in de warboel. Ik voel korsten op mijn gezicht.

‘Het zou vandaag worden opgeleverd,’ zegt de man. ‘Waar is de vorige huurder?’

‘Sorry?’

‘Aron Reinders. Ik probeer hem de hele tijd al te bellen, maar het nummer is afgesloten.’ De man kijkt bozig om zich heen. ‘Hij zou het leeg en schoon opleveren, was de afspraak.’

Door de openstaande deur komt iemand naar binnen. Een jonge man in een glanzend pak dat hem iets te groot lijkt. Met een verwonderde blik neemt hij de ruimte in zich op. ‘Excuses dat ik wat later ben, ik had problemen met parkeren.’ Hij kijkt mij aan, en kijkt dan langs mij heen naar het bed. Draait zich om naar het keukenblok. ‘Is Aron Reinders er niet? We hadden vandaag een afspraak. 15 juni, negen uur.’ De man haalt een kartonnen mapje tevoorschijn, bladert het door alsof hij zich ervan wil verzekeren dat de datum en tijd kloppen, en legt het op tafel. ‘Excuses, dit had ik niet verwacht,’ zegt de makelaar tegen de man en het meisje. Hij richt zich weer op mij. ‘Waar is hij?’

‘Weg… Ik geloof…’ Ik duw mijn haar achter mijn oren, het blijft niet zitten. ‘Ik geloof dat hij dood is.’ Mijn hart begint harder te slaan. Paukenslagen die mijn ribben uiteendrijven, mijn borst doen openscheuren. ‘Een motorongeluk,’ fluister ik.