Ik zie zijn lippen bewegen, ik hoor de woordenstroom die hij produceert en ik knik of zeg ‘ja’ of ‘nee’ op momenten dat hij naar me kijkt en ik uit zijn gezichtsuitdrukking kan opmaken welke reactie er wordt verwacht. Luisteren doe ik niet. Al heel lang niet meer. Boos worden evenmin. Mijn schoonvader, een man die hij godbetert persoonlijk kent, ligt op sterven, zijn enige kind is zwanger, en hij praat honderduit over diorama’s.
Het is onmacht, weet ik. Hij kan het gewoon niet aan.
Mijn vader kan niet omgaan met menselijke emoties. Die zijn hem te zweverig, ongrijpbaar. Psychologische lagen vormen een onoplosbare puzzel voor hem, hij kan er niets mee. Het leger heeft hem duidelijkheid geboden, een rationele wereld die is opgebouwd volgens een logische structuur en waarbinnen regels en protocollen heersen waaraan alle spelers zich houden. Daaraan heeft hij zich vastgegrepen: aan de vorm. Zodra iemand buiten de lijntjes gaat kleuren, volgt mijn vader het niet meer, dan wordt het hem te exotisch – flauwekul.
Wat een wrange samenloop van omstandigheden, schiet het door me heen, wat een immens cynische speling van het lot, dat juist deze man een vrouw en dochter trof die alleen maar buiten de lijntjes konden kleuren.
Hij moet al vroeg beseft hebben dat ik anders was, dat ik meer op mama leek dan op hem. Vandaar het doodzwijgen. Vandaar dat er geen bezoeken aan haar werden afgelegd. Alsof mama een besmettelijke ziekte had en ik alle receptoren om die ziekte van haar over te nemen.
Vera, loop normaal!
Rug recht, kin omhoog, armen langs je lichaam.
Ik blijf niet lang bij mijn vader.
Na een kwartiertje verzin ik een smoes om weg te kunnen. Hij staat meteen op om me uit te laten; ik geloof dat hij zelf ook opgelucht is. In de auto bel ik Rosalie om te zeggen dat ik onderweg ben en ik vraag haar of ze iets nodig heeft. Ze hoort aan me dat ik vermoeid ben. Ze verzekert me dat er nog voldoende in huis is en bovendien is Laura er al. Ik kan wat haar betreft beter in bed kruipen. ‘Zwangere vrouwen hebben rust nodig,’ zegt ze.
Op de bank in Arons studio val ik in slaap.
Ik schiet wakker van mijn gsm die in mijn broekzak begint te zoemen. Het is donker in de kamer. Het blauwe en oranje schijnsel van stadslichten valt door de hoge ramen naar binnen. Onwillekeurig controleer ik de tijd. Halftwaalf.
‘Sliep je al?’ vraagt Aron. Hij zit buiten op het terras, afgaande op het getjirp van krekels op de achtergrond.
‘Ja, maar dat geeft niet.’
‘Hoe voel je je?’
‘Goed.’
‘Nog moe?’
‘Een beetje.’ Ik lig languit op de bank, mijn voeten op de zachte leuning van ribfluweel. ‘Ik ben bij mijn vader geweest.’
‘Hè, eindelijk. En? Wat zei hij?’
Ik zucht. ‘Niets bijzonders. Die man leeft in zijn eigen wereld.’
‘Ik had willen meegaan.’
‘Als je terug bent, gaan we wel een keer samen.’ Ik strek mijn benen een voor een, draai cirkels met mijn voeten.
‘Ik heb iets voor je gekocht.’
‘Wat dan?’
‘Als ik dat zeg, is het geen verrassing meer.’
‘Dus het is een verrassing?’
‘Hm-hm.’
Ik luister naar zijn stem en het krekelconcert en ik stel me hem voor, zittend op de rand van het zwembad, zijn voeten in het water, zijn gebruinde, nog vochtige rug beschenen door het zachte terraslicht. Ineens word ik overspoeld door weemoed. ‘Ik mis je,’ fluister ik.
‘Ik jou ook.’
‘Ik wou dat ik bij je was.’
‘Nog twee nachtjes, Veer. Dan kom ik je buik kussen… en je mond… je billen…’ Hij kreunt.
‘Ik hou van je,’ zeg ik.
‘Ik ook van jou.’
19
Neuriënd ben ik onderweg naar Hans en Rosalie. Het warme gevoel waarmee ik gisteren ben gaan slapen, is er vandaag bij het wakker worden nog steeds. Vannacht heb ik aan één stuk geslapen, voor het eerst in weken. Dat komt goed uit, want er ligt een drukke dag voor me.
Vanmiddag heb ik een afspraak bij de uitgeverij van het nieuwe dierenmagazine. Ik heb mijn portfolio meegenomen en ook wat tijdschriften waaraan ik heb meegewerkt. Aan de presentatie zal het niet liggen.
Ik zet Arons auto op een parkeerplaats aan de rand van de binnenstad. Proberen om een plaatsje dichterbij te vinden heb ik allang afgeleerd, vrijwel alle onbezette parkeerplaatsen in de stad zijn van vergunninghouders.
Het lijkt erop dat het vandaag droog blijft. Een zachte zomerwind heeft de wolken uit elkaar gejaagd en daarachter is de lucht felblauw. Er zijn veel vogels in de stad. Ik hoor ze tjilpen en fluiten tussen de oude gebouwen. Ze nestelen onder de zinken dakgoten en in de talloze klimplanten die langs de gevels groeien. Ik ben sinds Sevilla van stadsvogels gaan houden. In elk geval merk ik hen nu op, terwijl ik hun aanwezigheid voorheen als vanzelfsprekend beschouwde.