‘Als je wilt, kunnen we vanavond bij jouw vader langsgaan,’ zegt Aron.
‘Ik weet het niet.’
Hij zwijgt even. ‘Vind je het niet raar dat mijn familie straks weet dat je zwanger bent, en je eigen vader niet?’
Ik haal mijn schouders op. ‘Ik heb geen zin in die man. Hij krijgt het altijd voor elkaar me een rotgevoel te geven.’
‘Kom, Vera, zo erg kan het niet zijn.’
‘Geloof me maar gewoon. De enige reden dat hij contact met me onderhoudt is omdat hij vindt dat het zo hóórt.’
Aron zegt niets.
‘Vroeger dacht ik dat het aan mij lag. Ik wilde maar niet voldoen als dochter. Ik deed dingen die mijn vader helemaal niet zag zitten.’
‘Zoals?’
‘Fotograferen.’
‘Inmiddels zal hij toch wel doorhebben dat hij dat niet goed heeft gezien? Hebben jullie het daar nooit meer over gehad?’
‘We hadden het thuis nooit over dingen die ertoe deden. Nu nog steeds niet.’
‘Komt het door wat er met je moeder is gebeurd?’
‘Het was daarvoor al zo. Maar haar dood maakte het er niet beter op.’
Dat lag deels ook aan mijzelf. Na mijn moeders zelfmoord heb ik lange tijd niet gesproken. Ik kón niet meer praten, ik had me ver, heel ver weg in mezelf teruggetrokken. Maar ook mijn vader sprak sindsdien nog minder dan voorheen. De communicatie werd beperkt tot het hoognodige. De maanden die volgden op mama’s dood waren stil en donker, gevuld met onuitgesproken verwijten. Ze vielen bij mij in een uiterst vruchtbare voedingsbodem. Ik gaf mezelf van alles de schuld: mijn vaders zwijgzaamheid, mijn oma’s huilbuien, mijn moeders zelfmoord. Pas vele jaren later kwam er een opening voor andere scenario’s. Het kan zijn dat hij zich destijds schaamde, toch is het me nooit helemaal duidelijk geworden waarvoor precies, of voor wie. Sloeg die schaamte terug op hemzelf omdat hij had gefaald als vader en echtgenoot, of ging dit om de buitenwereld: dat hij nu zichtbaar voor zijn omgeving had gefaald – na de zelfmoord van mama hoorde het gebroken gezinnetje van sergeant Theodorus Zagt zonder twijfel bij degenen die ‘te betreuren waren’.
Ik peuter aan de nagelriem van mijn duim. ‘Weet je… voor hem hoeft het niet en als ik eerlijk ben: voor mij ook niet echt.’
16
De magere gestalte die ons vanuit het ziekenhuisbed met een gegeneerd glimlachje welkom heet, ziet er precies zo uit als de Hans die al eerder in mijn nachtmerries is verschenen. De restjes van een mens. Uitgeteerd, opgebruikt. Het vlees en de spieren die zijn markante voorkomen substantie gaven zijn weggeslonken. Het scherp afgetekende gezicht van de dood treedt eruit naar voren: oogkassen, jukbeenderen, kaakbot, losjes omspannen door bleke, grauwe huid. Tussen zijn uitgedunde haardos glanst zijn schedel in het groenige tl-licht.
‘Ik had eerder naar Nederland moeten komen,’ zegt Aron. Hij zit op het bed en houdt zijn vaders hand vast.
‘Dat wilde Hans niet,’ zegt Rosalie.
Aron kijkt zijn vader aan. ‘Waarom niet?’
‘Heb je een mooie tijd gehad in Andalucía?’ vraagt Hans.
‘Ja, tuurlijk, maar –’
‘Dan weet je waarom.’
‘We konden het prima samen af,’ zegt Rosalie.
Aron kijkt zijn moeder aan. ‘Ik had jullie kunnen helpen. Ik had jou kunnen ontlasten.’
Zachtjes zegt ze: ‘Je bent er nu toch?’
Aron snuift, legt zijn hoofd in zijn nek en kijkt nietsziend naar het plafond. Zijn kaakspieren trekken steeds naar achteren.
Ik zit stilletjes op een klapstoel naast Rosalie en doe mijn uiterste best mijn emoties te onderdrukken. Dat is me altijd goed af gegaan. Nu niet. Er trekt een rilling door me heen terwijl ik mijn nieuwe familie gadesla. Arons tranen, die van zijn vader. Hun handen in elkaar geklonken, vingers verweven – lichte en donkerder huid op het witte ziekenhuislaken.
Het is in gang gezet.
We zitten er middenin en er is niets wat het kan stoppen.
Ik sluit een moment mijn ogen, voel tranen achter mijn oogleden prikken.
‘We moeten jullie iets vertellen,’ hoor ik Aron zeggen, ge-emotioneerd. ‘Ik wilde ermee wachten tot we elkaar weer zagen.’
Hij wenkt me en ik loop om het bed heen, leg mijn hand op zijn schouder.
Achter zijn vermoeide masker schieten Hans’ ogen van mij naar Aron en terug.
‘Wat dan?’ vraagt Rosalie, op haar hoede. Hun beider reactie treft me: de reactie van mensen die in korte tijd te veel slecht nieuws hebben moeten incasseren en geen positief bericht meer durven te verwachten.
Aron laat zijn kin zakken, kijkt me aan. ‘Pap, mam… Vera is zwanger. We krijgen een baby.’
Rosalie springt op, ze haast zich naar de andere kant van het bed en pakt me vast. ‘Wat een prachtig geschenk, Vera, wat geweldig!’