Op aandringen van Aron heb ik enkele dagen na mijn aankomst in Sevilla een verzamelmail gestuurd naar iedereen in mijn adresboek. Al mijn contacten hebben dezelfde mail ontvangen waarin stond dat ik door omstandigheden voorlopig niet bereikbaar zou zijn. Mijn mobiele telefoon begon vrijwel meteen te rinkelen en te zoemen – ik heb hem uitgezet en in mijn koffer onder het hotelbed gelegd. Daar ligt hij nu nog steeds, een maand later.
‘Lunchen?’ hoor ik Aron vragen.
‘Goed.’ Ik sluit mijn laptop af, stop hem terug in de tas en rits die dicht.
Als ik hand in hand met Aron door de schaduwrijke stegen loop, bedenk ik dat het voor werken nog te vroeg is. Ik kan ze nog niet te woord staan, mijn klanten, mijn kennissen, de mensen die zo belangrijk voor me waren in mijn oude leven.
Ik wil het niet.
Ik heb meer tijd nodig.
3
Aron belt dagelijks met zijn ouders. Elke ochtend, na zijn eerste kop koffie, informeert hij naar Hans’ gezondheid en vertelt daarna waarmee hij zelf bezig is. Aron slaat geen dag over; de afstand tussen hem en zijn ouders is puur geografisch. Soms wordt de zachtheid in zijn stem me te veel, wordt het toekijken en luisteren naar de liefdevolle manier waarop deze mensen met elkaar omgaan ondraaglijk. Dan vlucht ik met mijn camera de stad in of sluit me af met een tijdschrift.
Vanochtend wist Hans te melden dat Lucien tot bedaren is gekomen. Zijn aanvankelijke woede – die hij na mijn vertrek op mijn auto heeft afgereageerd – is overgegaan in berusting. Het was een hele opluchting te horen dat Lucien blijkbaar nog steeds contact heeft met zijn vader en stiefmoeder.
‘Er zal binnenkort wel iets geregeld moeten worden,’ had Rosalie op de achtergrond opgemerkt. ‘Want Lucien moet ook verder.’
Het woord ‘scheiding’ viel.
Ik kreeg de vreemde gewaarwording dat het over iemand anders ging, alsof Aron met zijn ouders een situatie besprak die een buurvrouw of tante betrof, een goede kennis misschien.
Ik voel me in het diepe zuiden van Spanje steeds lichter worden, losser en vrijer. Elke dag die ik met Aron doorbreng drijf ik verder af van de vrouw die ik was. De bangelijke echtgenote van Lucien Reinders, de koele minnares van Nico Vrijland: ze zijn als afgeworpen huiden. Hier in Sevilla doet mijn verleden er niet meer toe.
Maar Aron keek mij recht aan toen hij zijn vader antwoordde: ‘Laat hem de papieren maar hierheen sturen. Jullie moeten je daar niet druk over maken, goed?’
Het beladen woord komt pas ’s avonds laat weer ter sprake, in een tapasbar waar we vaker komen. We drinken grote limonadeglazen tinto de verano con blanca – rode wijn met mineraalwater en massa’s ijsklontjes. Ik eet een stoofpotje van kikkererwten, olijfolie en spinazie met veel knoflook, een tapa die ik zo heerlijk vind dat ik er dagelijks wel twee of drie schaaltjes van bestel.
In de druk betegelde, felverlichte ruimte waarin het vergeven is van luidruchtige Spaanse families – vrouwen, mannen, baby’s, grootouders – vertelt Aron me voor het eerst over zijn scheiding van Maika, vijf jaar geleden. Elsa, hun enige kind, is autistisch. Contact met haar vader zou volgens Maika en de behandelend psycholoog te veel commotie veroorzaken: in Elsa’s leven moet alles afgepast en op gezette tijden worden voorgeschoteld. Volgens Aron is Maika te beschermend. Hij vermoedt dat zijn kind geestelijk meer aankan dan haar moeder toelaat, maar hij twijfelt niet aan haar liefde voor Elsa en nog minder aan haar goede bedoelingen. Bovendien woont zijn ex in een wijk waar het leeuwendeel van haar familie resideert, een hechte club mensen – hij typeerde ze als ‘echte Spanjaarden’ – die samen de zorg voor de kinderen, zieken en ouderen delen.
‘Elsa is daar gelukkig. Ze heeft in Madrid meer dan ik haar kan bieden, mijn leven is te ongeregeld, het matcht niet.’ Dus heeft hij zich langzaam maar zeker naar de achtergrond laten drukken. Wel stuurt hij zijn dochter handgeschreven brieven, zodat Maika ze op een goedgekozen moment kan voorlezen, en af en toe een foto of ansichtkaart.
‘Was Elsa gepland?’
Aron kijkt op. Zijn wimpers werpen schaduwen onder zijn ogen, maar de spikkels in zijn irissen glanzen als goudstof. ‘Het gebeurde gewoon. We waren jong, we dachten niet na.’
‘En nu?’
Zijn ogen glijden over me heen, een begin van een glimlach. Hij kust me.
4
De toeristenstroom begint op gang te komen, de reden dat we Juan en zijn hotel in Santa Cruz hebben verlaten en onze intrek zullen nemen in een tweekamerappartement in Ronda. Het is klein en eenvoudig ingericht, maar ligt pal in het centrum. We zullen er een maand blijven, daarna trekken we naar het oosten, zo’n zeshonderd kilometer verder naar de Costa Blanca. Even buiten Dénia staat de villa van Hans en Rosalie – daar zullen we zijn ouders treffen.