’s Ochtends, als de eerste zonnestralen tussen de bamboe rolluiken door schijnen, bedrijven we de liefde. Daarna ontbijten we in een van de bars in de wirwar van stegen die samen Barrio de Santa Cruz vormen, of we lopen verder, de Macarena-wijk in.
Terug in het hotel gaat Aron werken. Hij telefoneert, hij mailt, ik zie hem reclameteksten vertalen en dingen regelen.
Ik begin hem steeds beter te kennen – zijn andere kant. Aron is een duizendpoot. Hij onderhoudt een ontzagwekkend groot netwerk zonder dat het hem moeite lijkt te kosten, en dat doet hij allemaal in vier, hooguit vijf uur per dag, terwijl ik Spaans probeer te leren uit een woordenboek en hem zo nu en dan over de rand van mijn boek gadesla.
Soms lokt het mooie licht me naar buiten. Dan pak ik mijn camera en ga de stad in.
Elke gevel is bijzonder. Op elke hoek, in elke steeg en achter elke zuilengalerij ontvouwt zich een nieuw universum dat erom schreeuwt vastgelegd te worden.
Sevilla is de meest overweldigende en kleurrijke stad die ik heb bezocht. Zelfs de eenvoudige stadspanden zijn aangekleed met siersmeedijzer, de portalen versierd met geglazuurde tegeltjes. Sevilla is ook een stad van vogels. Ik zie ze overal: duiven, torenvalkjes, grijze zwaluwen, mussen – ze maken duikvluchten, hoog boven de geglazuurde daken, ze drinken uit de betegelde fonteinen of trippelen rond op de trappen van historische gebouwen. De beste foto’s bewerk ik en bewaar ik op mijn laptop in een mapje dat ik ‘Wings of Sevilla’ heb genoemd. Aron zegt dat ik er een boek van moet maken, dat hij mensen kent in Barcelona die hij aan me wil voorstellen, maar ik vind het daar nog te vroeg voor. Ik wil niet na hoeven denken over de exploitatie van mijn werk, over royalty’s en afkooptarieven. Nu nog niet. De vleugels van Sevilla houd ik voorlopig voor mezelf.
2
Ik zit in kleermakerszit op het tweepersoonsbed, met mijn laptop voor me op de matras. Op het scherm komen foto’s voorbij van gevels aan de Calle Sierpes, een van de twee grote winkelstraten van Sevilla, en kerkmuren vol tegeltjes met Maria-afbeeldingen die ik passeer op mijn route naar het toeristische centrum. Terwijl ik een elektriciteitsdraad van een gevel wegpoets, luister ik naar het telefoongesprek dat Aron voert. Hij zit aan een tafeltje bij het raam en praat met een Andalusische die in Nederland een rondreizende flamencoshow wil gaan opzetten.
Aron gebaart met gespreide vingers, zijn enkel ligt op zijn knie en wiebelt onophoudelijk. Het is opvallend hoe anders hij spreekt en beweegt als hij met Spanjaarden communiceert; naast de taal past hij ook zijn mimiek aan en zijn stem klinkt krachtiger, harder. Hier in Spanje is Aron een volbloed Spanjaard en zou niemand vermoeden dat hij een Nederlandse vader heeft. In Nederland is het omgekeerd. De twee culturen zijn niet versmolten tot een tussenvorm; ze lijken eerder krachtig naast elkaar stand te houden.
Terwijl ik hem gadesla, bedenk ik dat die dualiteit voor hem heel natuurlijk moet zijn. Vanaf zijn vroege jeugd heeft Rosalie consequent Spaans met hem gesproken, Hans hield het bij Nederlands. In Spanje werd Aron ’s avonds laat als elk ander Andalusisch kind regelmatig meegenomen naar tapasbars en feria’s, maar in regenachtig Nederland lieten ze hem achter bij de tv en de oppas. Aron heeft zich als kind meer Spaans dan Nederlands gevoeld: hij woonde in Málaga, waar zijn vader als chefkok in een restaurant werkte, en ging er ook naar school. Pas toen Aron op de middelbare school zat, verlegde het gezin de basis terug naar Nederland. De eerste maanden had hij veel aanpassingsproblemen, vertelde hij, maar gaandeweg werd Nederland steeds minder vijandig. Aron pendelde nog regelmatig met zijn ouders tussen zijn oude woonplaats Málaga en Nijmegen, totdat hij een punt bereikte waarop het hem niet meer uitmaakte waar hij was. Hij was zich in beide landen thuis gaan voelen. Voor Aron is Spanje zijn moederland, Nederland het land van zijn vader. Hij heeft nooit hoeven kiezen en oefent een beroep uit dat hem diezelfde vrijheid biedt.
Van de elektriciteitsdraad is niets meer te zien. Ik sla de foto op in de map ‘Gevels van Sevilla, bewerkt’, rek me uit en sla mijn ogen op naar het raam, waar de lage winterzon doorheen schijnt. Het licht veroorzaakt een wit vlak op het gewreven hout van de vloer.
‘Vale, vale,’ hoor ik Aron zeggen – een stopwoordje dat hij gebruikt voor prima, oké, doen we, ik begrijp het. Hij noteert data en afspraken in een opengeslagen schrift dat naast de laptop ligt.
Uit de stortvloed van Spaanse zinnen kan ik steeds vaker losse woorden en zinsdelen destilleren, en opmaken waar het gesprek over gaat.
Aron kijkt op zijn horloge. ‘Nog eentje,’ mompelt hij.
Ik richt me weer op mijn laptop. Het icoontje van het e-mailprogramma lijkt los te komen uit het blauwe bureaublad. Ik beweeg de muis ernaartoe en het telefoongesprek vervaagt naar de achtergrond. Ik ben één klik verwijderd van een belangrijk deel van mijn vorige leven.