Ik fluisterde: ‘Niet doen. Niet gek worden.’
‘Te laat.’ Hij sjorde mijn jeans naar beneden, plukte aan mijn slipje en legde zijn hand tussen mijn benen.
Tien seconden geleden had ik nog op het punt gestaan om weg te gaan, nu hing ik met ontbloot onderlijf en sidderend van verlangen tegen de balustrade van de veranda. De metalen rand drukte in mijn billen, de aanlandige wind trok aan mijn haar. Mijn onderlijf huiverde onder zijn aanraking.
‘Ik kan dit geen dag meer missen, Vera. Ik kan het niet.’
Mijn jeans zakte van mijn enkels en kwam op de vlonder terecht. Frisse zeewind streek langs mijn dijen.
Aron drong bij me naar binnen en begon te bewegen, met korte stoten. De veranda kraakte en piepte. Aron nestelde zijn gezicht in mijn hals, zijn ogen halfgesloten. ‘Hier hoor ik thuis,’ zuchtte hij. ‘Hier, Vera, hier in jou.’
Zevenenvijftig
Ik ben al twee weken bezig met de voorbereidingen van de reis. In de bibliotheek heb ik kopieën gemaakt van landkaarten en die verstopt in mijn rugzak. Ik ben op het centraal station geweest en heb aan de lokettist gevraagd of je met de trein naar Parijs kan – dat kan. Je moet dan wel tig keer overstappen, want er gaat geen enkele trein rechtstreeks. Het probleem is dat ik geen paspoort heb, omdat ik sta bijgeschreven in dat van papa, en mama’s paspoort heb ik nergens kunnen vinden. Ook niet tussen papa’s waardepapieren, waarvan hij denkt dat ik niet weet waar hij ze bewaart. Daarom moeten we net voor de Belgische grens, voorbij Breda, eruit en te voet de grens over, via een bospaadje of landweg, ergens waar geen grenspost is. Van dat stuk heb ik een extra duidelijke kopie gemaakt, waar ook de kleine weggetjes op staan.
Hoe we van daaruit verder moeten weet ik niet precies, maar ik heb bedacht dat als we eenmaal in België zijn, we daar de weg naar het dichtstbijzijnde station kunnen vragen. Bij de Franse grens moeten we dat nog eens doen. Ik heb alvast een Frans woordenboek in mijn rugzak gestopt.
Het moeilijkste is het geld. Papa heeft vierhonderd gulden in zijn geldkist: twee briefjes van honderd en acht van vijfentwintig. Ik wil hem niet bestelen, maar we hebben geld nodig om te overnachten en om eten te kopen. Ik vind het moeilijk in te schatten hoeveel precies.
Mama zegt dat er in Parijs een plein is waar alleen maar kunstenaars zitten die tekeningen en schilderijen maken van toeristen. Het is daar altijd druk, op alle dagen van de week en van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. De vriend van Jean-Pierre verdient er een weekloon in een dag, heeft Jean-Pierre aan mama verteld, want de toeristen betalen grif twintig gulden voor een tekening. Mama wil daar ook gaan werken, zei ze, als we in Parijs zouden wonen. Ik weet dat ze het kan, mama’s tekeningen lijken wel uit een tijdschrift te komen.
Vandaag tekent ze met potlood een ekster. Hij heeft glanzende vleugels en glimmende oogjes. Ze zet kleine krasjes naast de ogen, waardoor ze nog levendiger worden.
‘Hij is net echt, mam.’
‘Ik zie hier steeds hetzelfde,’ zegt ze. ‘Ik zou weleens wat anders willen zien, dan kan ik ook eens wat anders tekenen. Maar ze laten me niet eens meer alleen de tuin in, er gaat altijd iemand mee die tegen me aan begint te praten en me op de zenuwen werkt.’
‘Waarom mag je niet alleen?’
Ze haalt haar schouders op. Het puntje van haar tong flitst tussen haar lippen heen en weer terwijl ze zich op de voetjes concentreert. Ze krijgen dunne dwarsstreepjes.
‘Binnenkort gaan we naar Parijs,’ zeg ik zacht, zodat het niet hoorbaar is op de gang. ‘Daar kun je heel veel nieuwe dingen zien.’
‘Ja, Parijs is mooi.’
‘Ik meen het, mam.’
‘Tuurlijk, liefje. Tuurlijk meen je het.’
‘We gaan toch echt, hè mam?’
‘Ja, ja, we gaan echt. Naar Parijs.’
57
Je denkt dat er zoiets bestaat als een stabiel leven, dat je bestaan op een gegeven moment zijn definitieve vorm heeft aangenomen. Je zou het in je naïviteit zelfs sleur kunnen noemen: een man, kinderen, die baan, dat huis dat je samen hebt gekocht. De kus voor het slapengaan. Het praatje met de bakker, de verjaardagen bij de buren, de vrijdagmiddagborrel, het vaste ommetje met de hond, de rekeningen, mappen vol administratie, verzekeringspapieren, het maandelijkse bezoek aan je oudtante in het verzorgingstehuis, de balansdagen. De manier waarop je naar de wereld kijkt en de manier waarop de wereld naar jou terugkijkt. Je vriendenkring. Je geestelijke gezondheid.
Je denkt dat je een logische plaats en functie hebt binnen dat geheel, net als die anderen die zich in jouw periferie ophouden. Je beweegt je binnen de bakens en ijkpunten die de grenzen van je leven aangeven en je denkt dat het er veilig is. Stabiel.
Maar dat is niet zo.