Home>>read Tegenlicht free online

Tegenlicht(11)

By:Esther Verhoef


Wacht.

Ik blijf wachten, in stilte, met mijn kin op mijn knieën, starend naar de binnenkant van de wc-deur.

Ik verroer me niet terwijl ik het geroezemoes hoor afnemen. Zo nu en dan klinkt er nog gepiep van schoenzolen in de aula, een gedempte stem, gebrom, het dichtslaan van de klapdeuren. Gerinkel van sleutels. Ingang één. Ingang twee. Dicht. Het metalige geluid dat de vergrendeling begeleidt weerklinkt door de lege school.

Ik blijf zitten.

Ze zijn daarbuiten.

Ze houden zich koest.

Ik moet langer blijven zitten om voldoende twijfel te zaaien, en dan nog langer, zodat ze zich gaan vervelen en uiteindelijk zo ongedurig worden dat alle mogelijke andere vrijetijdsbestedingen aantrekkelijker lijken; alles beter dan in de novemberkou te blijven wachten op een prooi die niet komt opdagen, een prooi die al weg is. Veilig thuis.



• Zou ze nou tóch al weg zijn?

• Nee, dat kan niet; ze is op het toilet.

• Door een raam geklommen?

• Dat raam? Hoe dan?

• Ik heb het koud.



Ik zie het later worden. Ik merk het aan het daglicht dat via de bovenramen naar binnen stroomt en grauwe, diagonale vlakken maakt op de ivoorkleurige vierkante tegeltjes en de vloer.

Ik hoor al een hele poos niets meer en begin bang te worden: stel dat ik mezelf heb ingesloten? Stel dat er niemand meer in het gebouw aanwezig is, alles op slot is gedaan, het alarm in werking gesteld?

Zou de telefoon het doen als ik probeerde te bellen? Ik heb het toestel zien staan in de kamer van de directeur, maar ik betwijfel of ik er wijs uit kan worden, zoveel knopjes zitten daarop. Je kunt niet zomaar de hoorn opnemen en een nummer draaien, weet ik. Je moet eerst een codenummer kiezen.

Welk nummer?

Ik voel me misselijk worden.

Draaierig stap ik van de pot en haal de toiletdeur van het slot.

Er staat een kerel met een bezem, recht voor de ingang. In een reactie deinst hij achteruit, alsof ik een geest ben.

Hij herstelt zich snel. ‘Wat doe jij hier nog? Jij mag hier helemaal niet meer zijn, de school is dicht.’

Ik probeer langs hem heen naar de speelplaats te kijken, ik moet weten of ze daar nog staan, maar de man blokkeert mijn vrije zicht. ‘Ik zoek mijn jas.’

‘Een lichtbruine, toevallig?’

‘Ja.’

Hij verdwijnt in de aangrenzende keuken en komt terug met mijn jas. ‘Deze?’

‘Ja. Dank u wel.’ Dankbaar neem ik mijn jas van hem over en trek hem aan. Voel in de grote zakken ter hoogte van mijn dijbenen. Mijn kauwgom zit er nog in.

De schoonmaker neemt me onderzoekend op. Grote man, getaande huid en donkere, uitpuilende ogen. ‘Nou, vooruit.’ Hij pakt me bij mijn arm en duwt me naar de uitgang.

Ik stribbel tegen, trek mijn arm los. ‘Ze willen me in elkaar slaan.’

‘Wie?’

‘Kinderen uit mijn klas.’

‘Ik heb niemand gezien.’

‘Ze staan me op te wachten.’

De man draait zich om, loopt in een paar passen naar uitgang één en ontgrendelt de deur. Loopt naar buiten, kijkt om zich heen. Een verlaten speelplaats.

‘Niemand,’ zegt hij.

‘Toch wel,’ zeg ik, en ik kijk naar Pauline die door de struiken bij de kleuterschool de speelplaats op komt lopen. Haar glanzende paardenstaart wipt op en neer op haar achterhoofd, de kaarsrechte pony zwiept heen en weer als gouden franjes. Ze kijkt naar me, zwaait en glimlacht. ‘Hé, Vera!’

Ik til onzeker mijn hand op en probeer te lachen alsof er niets aan de hand is, maar ik voel me betrapt en onhandig.

Binnen een paar tellen staat ze bij ons. Roze wangen, ogen die wel opgemaakt lijken, zo fel en sprankelend. Wolkjes condens begeleiden haar woorden. ‘Ik heb ze gezien, Vera. Ze zijn allemaal op het plein, bij de kerk.’

Ik kijk om me heen, naar de struiken en de straat. ‘Niet hier?’

Ze schudt haar hoofd, lacht zelfverzekerd.

‘Nou, kijk eens aan,’ bromt de schoonmaker ver boven onze hoofden. ‘Ben jij een vriendinnetje van haar?’

Pauline knikt. Daarna buigt ze zich naar me toe en houdt haar gezicht schuin, alsof ze spreekt met een kind dat veel jonger is dan ik. ‘Ga maar met me mee, dan lopen we via de andere kant. Als ze achter ons aan komen, bescherm ik je. Goed?’

Ik knik. Opgelucht. Ongelovig. Blij.

Ze steekt haar hand naar me uit. Een mooie, slanke, sterke, gladde hand met schone nagels. Handpalm naar boven gericht. ‘Kom maar.’

Ik pak hem vast.





7





Het Chinese gebouw rees op aan de rechterzijde van de snelweg, langs het traject tussen Utrecht en Amsterdam, ingeklemd tussen de spoorlijn en de A2. Met zijn goudkleurige dakpannen en exotische houtsnijwerk viel het nogal uit de toon in het Hollandse polderlandschap. De Chinese stijl was beperkt gebleven tot het exterieur. Bij binnenkomst werd ik omringd door antraciet, paars, zwart en bruintinten, kroonluchters en gecapitonneerde banken met een zilveren vleug. Jonge serveersters en obers liepen af en aan en er klonk pianomuziek, jazzy.