Home>>read Tegenlicht free online

Tegenlicht(109)

By:Esther Verhoef


We zouden samen op avontuur kunnen gaan, mama en ik, zoals in een spannend boek. Zulke boeken zijn er niet voor niets, er bestaan mensen die zulke dingen doen, en waarom zouden wij dat niet zijn? Alles achter ons laten, vrij zijn, op zoek naar een plek waar we ons wel fijn voelen, waar we mogen zijn wie we zijn en waar niemand ons uitlacht, controleert, aftuigt of wil veranderen. Een plek waar we thuishoren.

Ik voel een glimlach opwellen en ik knijp in mijn kussen.

Hoe zou papa dat vinden? En oma? Oma wil liever niet meer op me passen. Dat heeft ze al zo vaak tegen papa gezegd, het maakte haar niet eens uit of ik erbij was of niet: ‘Ik wil nu weleens mijn eigen leven gaan leiden, Theodoor.’

Als ik er niet meer ben, hoeft ze niet meer op te passen. Dan kan papa op oefening gaan en de rest van de tijd aan zijn diorama’s bouwen.

Hoe meer ik erover nadenk, hoe duidelijker ik het voor me zie: natuurlijk zouden ze aan iedereen vertellen hoe vreselijk het allemaal is, en dat ze zich grote zorgen maken, maar diep vanbinnen zullen ze juist blij zijn. Bevrijd. Opgelucht.

Ik weet dat oma en papa zich voor me schamen, voor de manier waarop ik loop, voor de dingen die ik zeg, mijn grote mond, mijn make-up en mijn vrienden, mijn slechte cijfers. Maar ze schamen zich nog veel erger voor mama. Daarom hebben ze haar weggestopt, daarom gaat papa nooit naar haar toe.

Iedereen zou gelukkiger zijn als mama en ik zouden weggaan –wijzelf nog het meest.



Ik was vanmiddag niet helemaal eerlijk tegen haar geweest, toen ze me vroeg naar papa en ik haar zei dat hij goed voor me was. Sinds jij weg bent, had ik tegen haar willen zeggen, is thuis alleen maar een plek waar ik slaap en eet, waar het droog is en schoon. Thuis bestaat uit vier muren en een dak en daarbinnen staan praktische spullen waarop je kunt zitten, waar je dingen in kunt bewaren, mee kunt koken en schoonmaken, muziek kunt luisteren en tv-series op kunt zien. Thuis is een adres waar ik mijn tijd doorbreng als er geen dringender zaken te doen zijn.

We kennen de weg naar huis, mijn vader en ik, we hebben een sleutel en we kunnen erin. Maar als we er zijn, daarbinnen, zijn er alleen maar spullen: Bonaparte-tapijt, een bankstel van prikkende, beige velours en dikke gordijnen met tien jaar kleurechtgarantie. Samen vormen ze de suggestie van een thuis, als de coulissen in een theater waartussen we ons bewegen. Er ontbreekt iets essentieels in ons huis, iets wat je niet in een winkel kunt kopen of kunt laten bezorgen. En hoewel je het niet eens kunt zien, is dat gemis meteen al bij binnenkomst voelbaar en strekt de overdonderende leegte zich uit tot in de uiterste hoeken van alle kamers. Het enige wat in ons huis warmte geeft, is de gaskachel in de woonkamer.

Dus waarom zou ik hier blijven?





56





‘Blijf.’ Aron stond bij de schuifpui, zijn ogen half dichtgeknepen tegen het zonlicht.

‘Ik moet naar huis.’

‘Ga gewoon niet meer terug.’

Ik schudde mijn hoofd.

‘Bel Lucien. Zeg dat je werk er nog niet op zit, of dat je een extra opdracht hebt aangenomen.’

‘Daar gaat het niet om. Echt niet.’

Hij stond doodstil op de drempel van de woonkamer en het terras, met één arm tegen de glazen pui geleund, zijn overhemd haastig aangetrokken. Ik staarde naar de zwarte haartjes die boven de broekband van zijn jeans in de richting van zijn navel groeiden.

‘Waar gaat het dan om?’ vroeg hij.

‘Niet doen,’ zei ik zacht.

‘Wat niet?’

‘Dit. Me proberen over te halen.’

Hij keek me donker aan. Zweeg.

In gedachten maakte ik foto’s; ik zoomde in op zijn gezicht, de talrijke lachrimpels die zachte schaduwen op zijn slapen veroorzaakten, zijn oogopslag, waarin nu voor het eerst onzekerheid doorschemerde, een lichte onrust. Ik sloeg ze op bij de duizenden mentale foto’s die ik al van hem had: een glimlach tijdens het etentje in Fruits de mer, een ernstige blik in de rij voor de Marsreis in Disney, de arm om de schouder van zijn vader op de vissersboot in Tampa Bay, en ons zinderende oogcontact in het vliegtuig terug naar Nederland – honderden momentopnamen van Aron lagen verspreid door mijn geheugen; stukjes van hem droeg ik voor altijd in me mee.

Ik wilde niet weg, ik wilde Aron niet achterlaten, maar zolang ik in dit sprookjesland ronddanste alsof er geen morgen bestond, kon en mocht ik geen beslissingen nemen die niet alleen voor mij, maar ook voor anderen verstrekkende gevolgen zouden hebben. Ik moest vaste grond onder mijn voeten voelen. Terug naar de realiteit, naar ’t Fort. Naar Lucien.

‘Dit is waanzin,’ concludeerde hij.

Er zat iets in mijn keel wat spreken verhinderde.

In een paar passen was hij bij me. Hij kreunde zacht, legde een hand op mijn heup en volgde de contouren, omvatte mijn bil. Tegelijkertijd drukte hij zijn heupen tegen me aan, beet in mijn hals. ‘Ik word gek,’ fluisterde hij. ‘Knettergek.’