Home>>read Tegenlicht free online

Tegenlicht(105)

By:Esther Verhoef


Ik schoof naar hem toe en legde mijn voorhoofd tegen het zijne aan, gebiologeerd door de kleine vlekjes in zijn ogen, zijn lachrimpels, de gladde structuur van zijn huid. Ik kuste hem, en nog eens. Mijn vingers streken over de stoppeltjes op zijn kin, zijn zachte lippen, langs zijn kaaklijn. Ik streelde zijn borst, nestelde me dichter tegen hem aan.

‘Spijt?’ vroeg hij. Zijn stem klonk schor.

‘Nee.’

‘Echt niet?’

‘Nee. Geen spijt.’

Zijn blik dwaalde over mijn gezicht, bleef wat langer rusten op een sproet of een plooitje, en daarna vernauwden zijn ogen zich en keek hij me recht aan. Nee, hij keek me niet aan, het ging verder dan dat: hij keek in me. Het leek of Aron wist wat er in me omging, alsof hij me door en door kende, en zijn vragen uitsluitend nog bestonden ter verificatie: mijn antwoorden de bevestiging van wat hij allang wist. Een kans om kleine waarheden op te biechten, elkaar af te tasten, onze band te bekrachtigen. Want die band was er al. Het was alsof we elkaar altijd al hadden gekend, of toch minstens iets in elkaar herkenden, als verwante oude zielen die in uiteenlopende morfologische hoedanigheden over de wereld hadden gezworven en elkaar na duizenden jaren eindelijk hadden teruggevonden.

Thuiskomen in de ander.

Het was een volledig nieuwe sensatie.

‘Aron, wat gebeurt er?’ fluisterde ik.

‘Ik weet het niet.’ Zijn adem streek langs mijn oor. ‘Dit is voor mij ook nieuw.’



Een hard geluid van buiten attendeerde me op de realiteit.

‘Hoe laat is het eigenlijk?’ vroeg ik.

‘Negen uur.’

Ik schoot rechtop. ‘Hoe laat is de volgende afspraak?’

Hij rekte zich uit. Kreunde: ‘Twaalf uur bij een hotel in de hoofdstad. Uurtje rijden van hier.’

‘Shit!’ Ik sprong uit bed en ritste mijn koffer open. ‘Ik moet de kamers nog fotograferen. En het hoofdgebouw!’

‘Geen stress. Pattie heeft een kamer klaargemaakt voor de fotografie. Dat heb je zo gedaan.’

Ik stapte over de koffer heen en schoof het gordijntje opzij. Geen wolken, goddank. Op een vakantiebestemming hoorde de lucht strakblauw te zijn en de gebouwen, zwembaden en tuinen zonovergoten. Het was vaak later ook wel in te kleuren, maar dat was een tijdrovende klus en het lukte niet altijd even goed.

Ik trok een kaki broek met zijzakken aan en een ruimvallend shirt met lange mouwen. Haalde een borstel door mijn haar en werkte het in een staart. Het ontbijt schoot er vandaag bij in, maar ik had wel koffie of thee nodig om op gang te komen.

Ik trok de kastjes open en vond een waterkoker. In de koelkast stond een fles mineraalwater en in een van de laatjes lagen theezakjes.

Aron stond ineens achter me, zijn warme lijf tegen het mijne. Zijn handen verdwenen onder mijn shirt, trokken mijn bh omhoog en omvatten mijn borsten. Hij drukte zijn onderlijf tegen me aan.

Ik voelde me week worden.

Hij rommelde aan de sluiting van mijn broek. Sjorde aan de rits en trok mijn broek en slipje in één snelle beweging naar beneden. Zijn vingers grepen in mijn haar, hij trok zachtjes mijn hoofd naar achteren, likte langs mijn oor, beet in mijn nek.

‘Het wordt wat later dan twaalf uur,’ fluisterde hij.





Vijfenvijftig





Mama zit op een stoel in een hoek van de zaal. Ze heeft een boekje vast waarin ze zit te schrijven of tekenen. In de ruimte zijn nog zo’n vijftien andere patiënten. De meesten ken ik minstens van gezicht, en allemaal maken ze kabaal. Iedereen praat en zingt en roept door elkaar heen. Een man staat voor het raam te zingen alsof hij een operazanger is en de bomen daarbuiten zijn publiek. Tegen de muur zit een vrouw te neuriën, ze beweegt haar hoofd zoals Stevie Wonder in de videoclip van ‘We are the World’, haar ogen gesloten. Vlak voor haar staat een man een soort toespraak te houden, het klinkt Russisch. Els-van-de-bomen is er ook. Ze zit aan een tafeltje bij het raam te rummikuppen met een donkere man die ik nooit eerder heb gezien. Het zou haar vriend kunnen zijn.

Mama heeft pas in de gaten dat ik er ben als ik voor haar sta. ‘Mama?’

Met een zachte kreet omhelst ze me. Ze klemt zich aan me vast alsof niet ik, maar zij het kind is.

De zuster die me heeft binnengelaten zet een plastic bekertje met cassis voor me neer. ‘Over een halfuur is het bezoekuur voorbij, let op de tijd,’ zegt ze tegen me, en ze wijst naar een grote klok aan de muur. Haar stem klinkt vriendelijk.

Ik heb nooit eerder op de tijd hoeven letten.

Mama kijkt haar bozig na. ‘Zo gaat het hier nu.’

‘Ze zeiden dat je in de isoleer was geplaatst.’

‘Separeer,’ verbetert ze me.

‘Hoe voel je je?’

‘Nu wel weer goed. Denk ik.’ Er breekt een glimlach door op haar gezicht en ze grijpt mijn handen vast, knijpt erin, buigt zich naar voren. ‘Nu ik jou zie. Hoe is het? Hoe gaat het op school?’