Home>>read Tegenlicht free online

Tegenlicht(104)

By:Esther Verhoef


Ik lag in al mijn openheid voor hem, ontvankelijk, verhit. Mijn haar plakte aan mijn slapen.

Hij keek naar me, nam me in zich op en zijn lippen krulden traag omhoog in een tevreden grijns. Aron greep een hoofdkussen, trok de sloop eraf en veegde me schoon. Vouwde het witte katoen tot een rommelig pakketje en liet het op de grond vallen.

Ik wilde mijn knieën optrekken en plaats voor hem maken zodat hij bij me kon komen liggen, maar zijn handen omsloten mijn enkels en hielden ze in die positie. ‘Blijf liggen,’ zei hij schor.

Hij kwam naar voren, greep mijn billen beet en duwde mijn bekken omhoog, met zijn schouder dreef hij mijn knieën verder uit elkaar. Zijn gezicht verdween tussen mijn benen.

De ontlading volgde kort erna, sneller dan ik voor mogelijk had gehouden. Het overviel me volkomen. Mijn lijf begon te schokken, trok samen van mijn tenen tot aan mijn vingertoppen, er ontsnapte een kreun uit mijn keel die overging in rauwe dierlijke klanken en mijn heupen kwamen als vanzelf los van de matras, mijn lichaam spande zich als een boog, hield die positie secondelang vast als in een bevroren moment en zakte toen slap en rillerig terug op de sprei.

Ik sidderde, mijn lijf schokte zachtjes na en ineens voelde ik me leeg. Uitgeput. Alsof ik daadwerkelijk was geëxplodeerd en alle energie en opgekropte emoties eindelijk een uitweg hadden gevonden. Wat overbleef was rust. Totale vrede. Zout vocht liep uit mijn ooghoeken en druppelde op het textiel onder me.

Aron kwam bij me, trok me tegen zich aan en sloeg zijn armen om me heen. Zo bleven we liggen, boven op de sprei in een steeds kouder aanvoelende kamer, verstrengeld in elkaar.

Ik drukte mijn wang tegen zijn borst, wentelde me gelukzalig in zijn geur, zijn naaktheid en zijn warmte, en ik wilde niets liever dan in hem wegkruipen, in hem schuilen. Ik wilde hem nooit meer loslaten.





Vierenvijftig





Natuurlijk heb ik me niets aangetrokken van wat de verpleger en de verpleegster hebben gezegd. Ik ben gewoon elke woensdag naar het Dingemans Instituut gefietst in de hoop mama te kunnen zien.

Niemand wil iets over haar kwijt. Het enige wat ze zeggen is dat ze rust nodig heeft en dat mijn bezoek haar ‘zou ontregelen’, bovendien ‘staan de regels het niet toe’. En nee, ‘er worden geen uitzonderingen gemaakt’. Elke verpleger die ik buiten heb zien lopen, heb ik aangeklampt. Sommigen reageren korzelig en verwijzen me naar de balie, anderen zijn wel vriendelijk en welwillend, maar het komt allemaal op hetzelfde neer: mijn moeder kan en mag geen bezoek ontvangen.

Ik heb begrepen dat zuster Ingrid en mama’s psychiater Manders samen een soort eilandje vormden in het Dingemans Instituut. Dat mama en ik geluk hebben gehad.

Vorige week had ik voldoende moed verzameld om een gesprek met Manders zelf aan te vragen, maar ik was te laat. Manders is ook al ergens anders gaan werken.



Ik maak me zorgen om mama. ’s Nachts lig ik wakker en vraag ik me af wat er precies is gebeurd. Of het waar is dat ze een verpleger heeft aangevallen. Mama is papa weleens aangevlogen – ik heb het een paar keer gezien, en ze deed het nooit zomaar. Er was altijd een aanleiding. Heeft iemand iets verkeerds gezegd, hebben ze haar gepest, mijn moeder iets willen afnemen? Ze heeft hier al zo weinig. Ik heb wel honderd keer op het punt gestaan om papa erbij te halen, om hem gewoon maar op te biechten dat ik erachter ben gekomen dat mama in het Dingemans Instituut woont en dat ik haar daar regelmatig opzoek. Maar ik heb niets gezegd. Papa heeft mama nooit opgezocht, dus zal hij het nu ook niet doen. Het enige wat ik ermee bereik is dat hij me niet meer zal vertrouwen en me huisarrest gaat opleggen. Dan zie ik mama zeker nooit meer.

Nu zuster Ingrid er niet meer is, ben ik bang dat mama niet goed wordt begrepen, maar vooral dat ze gemeen tegen haar zijn, net als de nonnen vroeger bij haar op school.

Ik ben het stiekeme lachje van de verpleger niet vergeten.



Diezelfde man – kalend, met een baardje – loopt met een patiënt langs het fietsenhok, terwijl ik bezig ben om mijn fiets op slot te zetten.

Hij houdt zijn pas in. ‘Ze is op de dagafdeling, hoor.’

Ik ga rechtop staan. ‘Mijn moeder? Echt waar?’

‘Ga zelf maar kijken.’

Helemaal geloven doe ik het niet.

De patiënt naast hem knikt. ‘Annie is terug,’ zegt hij.





54





Aron lag naast me en keek me aan door geknepen oogleden. Zijn hoofd rustte op zijn arm. Een streep zonlicht scheen tussen de gordijnen door naar binnen en verlichtte zijn gezicht. Talloze flintertjes goud en smaragdgroen schitterden in het bruin van zijn irissen.

‘Buenos días.’ Zijn mond vormde een lome glimlach.

Ik wreef mijn neus zachtjes langs die van hem. ‘Ook goedemorgen.’

Hij zocht mijn hand onder de deken, bracht hem naar zijn mond en drukte een zachte kus op mijn vingertoppen.