‘Je hebt hoogtevrees.’
‘Onder andere.’
Hij liet een stilte vallen. Keek me vanonder zijn wimpers aan. Zei toen, langzaam: ‘Maar de gids bevalt je?’
De lucht knetterde. Een sterk geladen elektrisch veld.
‘De gids bevalt me,’ antwoordde ik zacht.
Aron nam mijn hand. Hij streek met zijn duim over mijn pols en schoof dichter naar me toe. Boog zich over me heen, tot zijn gezicht bijna het mijne raakte. Onderzoekende ogen, zijn hoofd lichtjes schuin, vragend bijna.
Misschien kwam ik naar voren, misschien was het Aron die zijn lippen op de mijne drukte. Zijn tong volgde meteen. Glad, zacht en vochtig. Ik liet de mijne er trage bewegingen omheen maken en greep zijn schouder vast, omdat ik bang was dat ik achterover zou vallen, een bodemloze diepte in. Ik voelde de harde contouren van zijn spieren door de stof van zijn kleding heen en kreeg de vreemde gewaarwording dat ik vloeibaar werd waar hij me aanraakte.
Hij omvatte mijn nek, trok me dichter naar zich toe. Kuste me dieper, intenser. Zijn andere hand streelde mijn hals, zakte af, lager, uiterst voorzichtig. Bleef liggen op de welving tussen mijn borsten.
Mijn adem stokte. ‘Ik…’
‘We moeten dit niet doen,’ hoorde ik hem mompelen, en hij zei het nog eens, alsof hij het tegen zichzelf had, hardop zijn gedachten uitte: ‘We moeten dit niet doen.’
‘Nee,’ hijgde ik. ‘Dit is zo –’
‘… verkeerd.’
‘Dit kan –’
‘… gaat…’
‘… mag niet.’
‘Mijn god,’ kreunde hij. Zijn mond maakte zich los van de mijne. Hij ademde hoorbaar, zijn ogen waren donkerder geworden, bijna zwart. ‘Waar ben ik mee bezig?’
‘Ga door,’ fluisterde ik.
Hij boog zich voorover en likte traag mijn lippen, die tintelden onder zijn aanraking.
Ik beantwoordde zijn kus met halfgeopende mond, streelde met mijn tong langs de zijne, verleidde hem, moedigde hem aan. Het ging als vanzelf, ik dacht niet na, het voelde zo natuurlijk, zo goed. Te goed. Gekmakend goed.
Hij vlijde zijn lichaam tegen me aan, ik voelde zijn opwinding tegen mijn bovenbeen drukken.
Mijn hand verdween onder zijn sweater en plukte zijn T-shirt uit de broekband. De strakke huid daaronder gloeide, alsof hij koorts had.
‘We moeten dit niet doen,’ herhaalde hij fluisterend.
‘Nee,’ dacht ik dat ik zei, maar het klonk als een kreun. Als zoenen met Aron al zo hemels was als dit, zo gekmakend intens, indringender dan alles wat ik hiervoor op dit gebied had ervaren, dan durfde ik niet eens verder te gaan. Ik zou waanzinnig worden. Uit elkaar spatten.
Abrupt pakte hij mijn gezicht beet. Keek me verhit aan. Donkere lokken kleefden aan zijn slapen. ‘Vera…’
‘Sorry, ik –’
‘Sórry?’
‘Ja, ik…’
‘Hou op. Dit is niet jouw schuld.’
‘Jawel.’
‘Sst. Niets meer zeggen.’ Hij klonk buiten adem. ‘Niets… niets meer zeggen.’
Aron trok zich terug achter het stuur en sloot zijn ogen, haalde zijn vingers door zijn haar.
De stilte duurde seconden, minuten misschien wel. De opwinding die door mijn lijf raasde, begon af te nemen en plaats te maken voor iets anders.
Schaamte.
Aron liet zijn raampje zakken en staarde naar de bergtoppen. ‘We gaan naar Alfonso en Pattie,’ zei hij uiteindelijk, en hij draaide de contactsleutel om. ‘We worden verwacht.’
Tweeënvijftig
Er zit niemand in de verpleegstersruimte aan het einde van de gang op mama’s afdeling. Ik druk mijn neus tegen het glas en probeer de gang in te kijken. Dat lukt maar tot halverwege.
Vanuit een patiëntenkamer komen twee verplegers aangelopen, een kalende man met een baardje en een roodharige vrouw. Ik ken ze allebei van gezicht, gesproken heb ik ze nauwelijks.
Ik tik op het glas om hun aandacht te trekken.
Ze kijken op, schudden tegelijkertijd hun hoofd. De vrouw maakt een afwerend gebaar en de man wijst naar beneden. Ik weet wat ze bedoelen: beneden bij de hoofdingang melden, zoals iedereen. Maar de helft van de tijd is daar niemand te bekennen; de ruimte waar een conciërge hoort te zitten is meestal onbemand. Alleen in het hoofdgebouw is wel steeds een conciërge aanwezig.
‘Ik kom voor mijn moeder,’ zeg ik door het glas heen, en ik wijs in de richting van haar kamer.
De roodharige verpleegster komt naar de deur. Ze kijkt geërgerd. Ik zie dat ze een code intikt in het kastje dat aan de muur is bevestigd. Het mechanisme in de deuren begint te zoemen, gevolgd door een metalige klik.
Ze maakt de deur open, maar blokkeert de doorgang. ‘Dit is de personeelsingang.’
‘Er is niemand beneden. Ik wil graag naar mijn moeder, kamer vijf-één-zeven.’