‘Jawel. Hij was toch al behoorlijk op leeftijd? Hij heeft een goed leven gehad. En hij was trots op je.’
‘Ik denk dat hij misschien zelfmoord heeft gepleegd.’ Ik gooide de woorden er botweg uit.
‘O. God. Wat erg… Gaat het met je?’
‘Niet echt… ik… ik weet het niet. Ik wilde alleen je stem even horen.’
‘Nou, ik ben er voor je als je me nodig hebt, dat weet je toch?’
‘Ja. Dat weet ik. Succes met de schnabbel dan maar – wanneer is het?’
‘Volgende maand. We missen je wel, hoor. Zonder jou is het niet hetzelfde.’
‘Ach, onzin.’
‘Nee, ik meen het. Je voegde iets toe. Hé, misschien waren we allang beroemd geweest als je niet was vertrokken.’
***
Toen ik die avond thuiskwam, was het al laat en Simón was nog wakker. Hij zat op me te wachten bij de ontbijtbar, zijn lange benen over elkaar geslagen bij de enkels. Hij zat voorovergebogen naar het werkblad te staren, er lag echter geen krant voor hem. Er lag iets op het aanrecht. Een boek, maar het was gesloten. Dominiks boek, besefte ik met een steek van ontzetting toen ik dichterbij kwam.
Hij sprong niet op om me te begroeten, zoals hij doorgaans deed. Het leek alsof hij werd omhuld door een zware sluier van uitputting.
‘Hallo,’ zei ik om het ijs te breken.
Hij keek op en glimlachte flauwtjes naar me. Zijn blik was liefdevol, maar als van een ziek paard dat zijn eigenaar ziet naderen met een geweer.
‘Hé, schatje,’ zei hij. ‘Geef me een knuffel.’
Hij spreidde zijn armen wijd en ik liet me omhelzen. Hij huilde. Ik voelde zijn borstkas tegen zijn schouder beven en mijn hals was vochtig van zijn tranen.
‘Wat is er?’ vroeg ik teder.
‘Je houdt nog steeds van Dominik.’ Het was een constatering, geen vraag.
‘We hebben elkaar zeker twee jaar niet gezien,’ antwoordde ik.
‘Maar je ontkent het niet.’
‘Ik…’
Hij wees naar het boek op het aanrecht.
‘Het gaat over jou. Een andere plaats, een andere tijd, maar toch over jou.’
‘Heb je het gelezen?’
‘Genoeg. Het spijt me, ik weet dat ik niet in jouw spullen hoor te snuffelen, maar je bent jezelf niet de laatste tijd. Ik maakte me zorgen.’
‘Het geeft niet. Ik had het boek niet moeten houden.’
Ik had geprobeerd het weg te gooien want ik wist dat er altijd een kans bestond dat Simón het zou vinden. Het was niet dat ik hem niet vertrouwde. Maar hij kon soms zo bezitterig zijn alsof hij wist dat ik op een of andere manier niet bij hem hoorde, alsof hij altijd op zoek was naar bewijs dat ik niet echt van hem hield. Ik hield wel van hem, maar het was meer een grote genegenheid dan romantische liefde.
Hij pakte mijn kin vast en streek een haarlok uit mijn gezicht.
‘Dit wordt nooit wat,’ zei hij.
‘Wat bedoel je?’
Een doffe pijn verspreidde zich door mijn borstkas.
‘We willen verschillende dingen, Summer. Ik hou van je, maar jij zult nooit gelukkig zijn met mij. En ik zal de rest van mijn leven proberen aan iets vast te houden wat nooit van mij was.’
‘Doe niet zo raar,’ protesteerde ik, er klonk iets van paniek in mijn stem door. ‘Het is maar een boek, het heeft niets te betekenen. We kunnen erover praten, proberen–’
‘Ik wil kinderen, een gezin. En jij niet. Je weet wat ze zeggen: misschien houden een vogel en een vis wel van elkaar, maar waar bouwen ze samen een nest?’
Ik sputterde tegen, probeerde een argument te bedenken om hem tegen te kunnen spreken, maar dat was er niet.
‘Ik heb met Susan gesproken,’ vervolgde hij.
‘Je hebt mijn impresario verteld dat je het uit gaat maken voordat je dat aan mij vertelt?’
Ik voelde dat mijn gezicht rood werd, de woede borrelde in mijn binnenste op bij gebrek aan tranen. Ik balde mijn vuisten en drukte ze tegen zijn borstkas. Hij pakte mijn polsen en hield me tegen zich aan.
‘Natuurlijk niet. Ik heb alleen gezegd dat je behoefte hebt aan wat anders. Je verveelt je, bent gefrustreerd. Zelfs de beste muzikanten hebben vakantie nodig, variatie.’
Daar viel niets tegen in te brengen. Ik speelde al jaren dezelfde muziek, droeg al jaren dezelfde jurken bij mijn concerten. Het werd afgezaagd. Ik was het beu, was uitgeput. Ik voelde zelfs geen bezieling voor het album met Zuid-Amerikaanse muziek dat we onlangs hadden opgenomen. Het was zijn vaderland, niet dat van mij en hoewel ik me het land waar Simón me zoveel over had verteld voor de geest kon halen als ik speelde, ontbrak het me aan de passie die ik wel voor Nieuw-Zeelandse componisten voelde, of zelfs voor de popmuziek die ik altijd met Chris speelde als ik met zijn band jamde in bars en cafés in Camden. Ik geloof dat dat het probleem is wanneer je je geld gaat verdienen met iets waar je van houdt. Muziek was een carrière geworden en langzamerhand mijn beroep, en ik begon het beu te worden.