Ik had Dominik zonder nadenken over Viggo verteld, hoewel ik ons drieën eigenlijk alleen als een voorbijgaand pleziertje beschouwde. Als hij verder kon met zijn leven, dan kon ik dat ook.
Maar dat weerhield me er niet van om aan hem te denken. Dat aparte geurtje dat hij had, gewoon zeep, zonder iets van parfum. Zijn gekmakend beleefde en ouderwetse manier van spreken. Zijn accent, soms lastig thuis te brengen – vlagen van een kindertijd in het buitenland waar hij nooit echt over sprak –, op andere momenten typisch Brits, nog net niet bekakt. Zijn rechte gestalte en brede schouders, door jarenlange atletiektraining die hem een stevigheid had gegeven die hij nooit meer was kwijtgeraakt, hoewel hij nooit de indruk wekte dat hij zijn best deed om aan zijn conditie te werken. Zijn krachtige kaaklijn en gevoelige mond. De zachtheid van zijn huid. Zijn penis, die ik altijd perfect had gevonden. Zo recht, zo gelijkmatig van kleur en zo groot.
Maar het allermeest miste ik zijn ondeugende voorstellingsvermogen en de manier waarop hij me altijd in het onzekere liet, zodat ik nooit wist wat hij nu weer van plan was. Dat had onze relatie, ondanks alle tekortkomingen, zo levendig gehouden. Dominik daagde me uit. Hij liet me dingen doen waarvan ik niet dacht dat ik ze kon, of wilde, doen. Door hem voelde ik me compleet, hij wist op de een of andere manier mijn geest aan mijn lichaam te koppelen, iets wat eerder alleen de muziek voor elkaar had gekregen. Daardoor was ik me bij hem bewust van elk woord, elke aanraking.
Hij leek me ook te begrijpen, op een manier waarop andere mannen met wie ik wat had gehad dat niet konden. Simón wilde dat wel, dat wist ik, en misschien deed hij het ook wel, maar we hadden verschillende wegen en plannen voor de toekomst die nooit op een goede manier samen zouden vallen. Viggo kwam misschien nog het dichtstbij, maar hoewel hij altijd opgewekt was, ontbrak het hem aan inlevingsvermogen. Hij staarde soms naar me zoals je naar een goudvis in een kom zou staren, en ik vroeg me af of hij me zag als een persoon, of me net als Luba beschouwde als een nieuw speeltje, een mooi nieuw ding om aan zijn verzameling toe te voegen, om een tijdje mee te spelen.
Die ochtend had ik afgesproken met Fran. Nu zij ’s avonds moest werken en ik de meeste tijd bij Viggo doorbracht, hadden we elkaar maar weinig gezien.
We zagen elkaar bij Verde & Co., een piepklein tentje op het marktplein van Spitalfields, waar ze de beste koffie van de hele wijk maakten. Ik vond die zeker zo goed als die paar andere die ik de beste van Londen vond, hoewel daarover heftige discussies woedden tussen andere mensen uit Australië en Nieuw-Zeeland die ik kende, die leken te vergeten dat de Italianen al lang geleden de espresso hadden uitgevonden, lang voordat wij ‘flat white’-koffie hadden verzonnen.
Ze zat er al toen ik arriveerde, op een van de houten krukken in het café. Ze bestudeerde de glazen potten met marmelade die opgestapeld stonden en waar het licht van achteren doorheen scheen, zodat het mengsel gloeide met warme tinten rood, oranje en geel, afhankelijk van het soort fruit dat erin zat.
Allerlei producten stonden overal in het kleine winkeltje uitgestald. Onder meer waren er Italiaanse pasta’s, met gedroogde vormen die er vreemd uitzagen voor ogen die gewend zijn aan de meer gebruikelijke variaties in de supermarkt. Ook stonden er rieten manden gevuld met kersen, perziken, of wat er maar bij de tijd van het jaar hoorde. Er was een zilveren schaaltje met suikerklontjes, met een tang om ze op te pakken. En natuurlijk de glazen toonbank met het meest fantastische snoep, Pierre Marcolini-chocolade in elke denkbare vorm en smaak, uitgestald met de belofte dat elke hap nog goddelijker zou zijn dan de vorige.
Dit was een van mijn favoriete hangplekken toen ik nog in Londen woonde, en ik had altijd genoten van het bekijken van de chocolaatjes door het glas, maar ik had er nog nooit wat gekocht. Ik genoot van de opwinding van een genot dat je je kon voorstellen maar dat altijd net buiten bereik bleef. Dat gevoel van verlangen vond ik prettig, zelfs als het nooit werd vervuld.
‘Leuke tent,’ zei Fran. Ze had me zien aankomen en had aan de balie al twee koffie besteld en betaald.
‘Bedankt voor de koffie,’ zei ik, ‘maar je moet geen dingen meer voor me kopen. Jij verdient maar een tientje per uur en ik bulk van het geld.’
‘Ik wist al dat je dat zou zeggen,’ zei ze, terwijl ze het ene na het andere suikerklontje oppakte en in het kleine kopje liet vallen. Dat deed me denken aan de gewoonte van Dominik om zijn koffie en thee ontzettend zoet te maken. Alles deed me tegenwoordig aan hem denken.
‘Sinds wanneer gebruik jij suiker?’
‘Sinds ik deze prachtige klontjes heb ontdekt. Dit is chique suiker. Dat hebben we niet in Te Aroha.’
‘Maar het smaakt gewoon hetzelfde. Hoe gaat het met je, trouwens?’