Dominik en ik hadden een deal gesloten. Hij zou een nieuwe viool voor me kopen – mijn oude was kapotgegaan bij rellen in het metrostation van Tottenham Court Road – in ruil voor een optreden in het park en een privéoptreden waar ik helemaal naakt had gespeeld. Het was een vrijpostig verzoek van een volkomen vreemde, maar de gedachte had me destijds, vreemd genoeg, enorm opgewonden. Dominik zag iets in mij wat ik zelf nog niet had ontdekt. Een wulpse vrouw en een passie waar ik het bestaan nog niet van wist. Een kant van mezelf die me sindsdien zowel plezier als pijn had gebracht.
En, zoals beloofd, had Dominik mijn oude, gehavende viool vervangen door de Bailly, het instrument waar ik sindsdien nog altijd op speelde bij concerten, hoewel ik andere exemplaren had om mee te repeteren.
Simón had een nieuwe voor me willen kopen. Hij hield van moderne instrumenten met een helderdere klank en vond dat ik voor de verandering een frisser geluid moest proberen. Ik vermoedde dat hij alleen verlost wilde zijn van alle stukjes Dominik die nog deel uitmaakten van mijn leven. Muzikale weldoeners en instrumentmakers hadden me zo vaak een aanbod gedaan dat ik de Bailly zeker wel tien keer had kunnen inruilen.
Maar het geschenk van Dominik voelde zo vertrouwd. Geen enkel instrument had zo’n klank, zo’n ideaal gewicht in mijn hand, paste zo perfect onder mijn kin. Als ik op de Bailly speelde, moest ik aan Dominik denken en als ik aan Dominik dacht, ging ik naar de plek waar ik op mijn best speelde; een mentale verdwijntruc, mijn lichaam nam mijn geest over en mijn geest zocht zijn toevlucht tot een dagdroom waarin de muziek tot leven kwam. Ik hoefde niet te spelen, slechts mijn droom te beleven terwijl mijn hand de strijkstok over de snaren liet gaan.
Een vrouw keek me verbaasd na. Ze had een dikke jas aan met de capuchon ver over haar gezicht om zich tegen de kou te beschermen, ze duwde een felblauwe kinderwagen met daarin een dik ingepakt kind. Een andere hardloper, van top tot teen gekleed in een felgeel thermopak met reflecterende strepen, wierp me een veelzeggende blik toe terwijl hij langsliep.
Simón had me met kerst, onder andere, hardloopkleding gegeven. Misschien als hint dat hij niet meer zou zeuren dat ik beter naar de sportschool kon gaan. Hij vond het niet leuk dat ik in Central Park ging hardlopen, vooral ’s ochtends vroeg of ’s avonds laat. Hij haalde statistieken aan over vrouwelijke hardlopers in Central Park en hoe groot de kans was dat ze werden belaagd. Blijkbaar vooral als je blond was, een paardenstaart droeg, op maandagochtend rond zes uur. Ik viel buiten die categorie, zei ik tegen hem, aangezien ik rood haar heb en niet om zes uur ’s ochtends opsta, nooit, maar hij bleef erover doorgaan.
Hij had me een paar merkthermohandschoenen gegeven met een bijpassende lange broek, shirt en jas, en het duurste paar hardloopschoenen verkrijgbaar, hoewel ik zelf net schoenen had gekocht.
‘Je loopt op ijs,’ had hij gezegd, ‘je moet niet uitglijden.’
Ik droeg de schoenen om hem een plezier te doen, maar verving de witte veters door rode voor een sprankje kleur. En ik droeg de handschoenen. Maar meestal liet ik de thermojas thuis. Zelfs ’s winters vond ik het prettiger alleen een sporthemd te dragen. Het was eerst verschrikkelijk koud. De wind prikte in mijn huid als een speldenkussen, maar ik warmde al snel op. Ik hield van de frisse lucht en de koude wind die me stimuleerde sneller te lopen.
Als ik thuiskwam, was mijn huid altijd felrood en waren mijn vingers soms opgezwollen, ondanks de handschoenen, alsof ik me had gebrand aan de kou.
Dan nam Simón me in zijn armen en kuste me warm, wreef over mijn blote armen en schouders tot mijn huid zeer deed.
Hij was in alle opzichten warm, van zijn koffiekleurige huid, te danken aan zijn Venezolaanse afkomst, zijn grote, bruine ogen, zijn dikke, krullerige haar tot zijn lange lichaam. Hij was ongeveer een meter tachtig en was geleidelijk wat aangekomen sinds we samenwoonden. Hij was niet echt dik, maar door het samen eten en wijn drinken op de bank met een filmpje erbij was hij in plaats van pezig stevig geworden. Door de kussentjes op zijn lichaam was hij nog zachter. Zijn borstkas was bedekt met een dikke massa donker haar waar ik graag mijn vingers doorheen liet gaan als we in bed lagen na het vrijen.
Hij had absoluut een mannelijk uiterlijk en vanbinnen was hij erg teder. De twee jaar dat we samen waren, voelden als een ontspannen bubbelbad. Een relatie met hem was als thuiskomen na een lange werkdag en een flanellen pyjama en oude sokken aantrekken. Er gaat niets boven het gezelschap van een man die onvoorwaardelijk van je houdt. Simón zorgde voor me, beschermde me, troostte me.
Maar ik verveelde me ook stierlijk.
Ik had de onderstroom van ongenoegen over onze relatie weten te onderdrukken met een vergaarbak van hobby’s. Werkte als een bezetene. Bespeelde mijn viool alsof elk optreden mijn laatste was. Liep de marathon van New York. Ik rende, rende en rende, rende voortdurend weg, maar kwam altijd weer terug.