Miriam was het dichtstbij. Ze dook naar de vallende gouden klok, kreeg hem te pakken en viel toen over de rand van de balustrade.
‘Miriam!’ Alan sprong naar de rand, in de verwachting een afschuwelijk tafereel te zien van zijn vrouw die te pletter viel. Op zijn gezicht stond echter iets anders te lezen. ‘Miriam...?’ herhaalde hij zacht.
Zijn vrouw was languit op een van de reusachtige waterspuwers beland; een satanisch monster, half leeuw en half vleermuis, met opengesperde muil en gestrekte vleugels.
‘Mijn... mijn beschermengel,’ stamelde Miriam met een verdwaasd glimlachje.
‘Ik kom je halen,’ riep Alan, terwijl hij over de rand klom.
‘Eerst de bom... we moeten hem ontmantelen,’ zei Miriam hijgend. Gespannen bestudeerde ze het gouden voorwerp. ‘Maar hoe?’
‘Mam,’ riep Jake, terwijl hij langs de stelling omlaag klauterde, ‘als je goed kijkt zie je twee vuisten met daartussenin een glazen flesje. Zie je het?’
Miriam tuurde naar het binnenwerk. Het was zo donker dat ze nauwelijks iets zag. ‘Ik geloof het wel.’
‘Dat moet je eruit halen,’ beval Jake.
Miriam stak haar slanke vingers in de klok. ‘Was die manicure toch geen overbodige luxe!’ grapte ze, maar ze zweeg toen ze zag dat de klok over een paar seconden in werking zou treden. ‘Au!’ riep ze uit. Ze trok geschrokken haar hand terug. ‘Ik kreeg een schok.’
‘Voorzichtig, liefje, voorzichtig!’ drong Alan aan.
‘Mam, je moet het nog een keer proberen,’ schreeuwde Jake. ‘We hebben nog maar een paar seconden!’
Miriam stak haar vingers weer in de klok; en opnieuw kreeg ze een schok. De klok tikte, de radertjes draaiden. Ze klemde haar kaken op elkaar en stak haar hand er voor de derde keer in. Net toen het mechanisme in werking klikte had ze het glazen flesje te pakken. Ze slaakte een zucht van opluchting, toen plotseling het marmeren monster luid kraakte. Iedereen gilde toen Miriam weggleed, haar greep op de gouden klok verloor, maar er wel in slaagde met haar ene hand de vleugel van de waterspuwer beet te pakken en met de andere het glazen flesje. De klok raakte een waterspuwer onder haar en spatte in duizend glinsterende stukjes uiteen.
‘Ik kom naar je toe, Miriam – ik kom eraan!’ riep Alan, maar toen hij zijn gewicht op de waterspuwer liet rusten, kraakte die weer.
‘Dat ziet er niet zo goed uit,’ zei Miriam buiten adem, terwijl ze een blik wierp in de diepte onder haar.
‘Je bent te zwaar, pap. Laat mij maar gaan,’ zei Jake, die weer op het dak was geklommen. Hij wachtte zijn vaders goedkeuring niet af, maar ging behoedzaam op de rug van de waterspuwer staan. Maar de scheur werd groter en de waterspuwer bewoog alarmerend. ‘We zijn allemáál te zwaar,’ mompelde hij wanhopig. Toen kreeg hij een idee. Hij draaide zich om naar de kleine figuur die zich stilletjes op de achtergrond had gehouden. ‘Paolo Cozzo, nu ben jij aan de beurt!’
Jake had gelijk; hij was hun enige hoop.
‘Che?’ stamelde Paolo, terwijl hij achteruitdeinsde. ‘Nee, ik geloof niet dat ik jullie man ben. Ik heb vreselijke hoogtevrees.’
‘Geen commentaar,’ blafte Alan streng, terwijl hij hem mee terug sleepte. ‘Als jij je niet gedraagt en mijn vrouw redt, gooi ik je sowieso over de rand.’
‘Dat kun je niet doen,’ jammerde Paolo. ‘Dan word je aangegeven. Je wordt onmiddellijk ontslagen.’
‘Geen commentaar!’ Alan duwde hem naar de rand van de borstwering. ‘Wij houden je benen beet. Jij kruipt omlaag en pakt Miriam vast.’
Paolo ging sniffend van angst op zijn buik liggen. Alan en Jake pakten ieder een been beet en de jongen schoof over de rand van het bouwwerk naar de waterspuwer. De maan was over de zon geschoven en de hemel werd weer lichter – en de afgrond onder hem duidelijker zichtbaar.
‘Er is vast een andere oplossing,’ jammerde Paolo, terwijl hij weer terug probeerde te kruipen.
‘Omlaag!’ blafte Alan, die zag dat Miriam haar greep begon te verliezen.
Paolo liet zijn lichaam op de waterspuwer zakken en stak een trillende hand uit naar Miriam. De steen kraakte weer.
‘Je bent er bijna,’ moedigde Alan hem aan. ‘Nog een klein stukje.’
De tranen stroomden over Paolo’s wangen. Hij stak zijn hand uit zonder naar beneden te durven kijken. Nog nooit had hij er zó naar verlangd om uit dit afschuwelijke avontuur te stappen.
Toen gebeurde er iets vreemds met hem. De tijd leek stil te staan. Plotseling daalde er een stilte neer. Het geluid van de wind, de klokken en zijn kameraden was verdwenen; het enige wat hij nog hoorde was zijn eigen ademhaling. Hij sperde zijn ogen open en keek omlaag. Hij hing aan de rand van een grote kathedraal, het hoogste gebouw ter wereld. Onder hem lag een stad, en hing een vrouw aan een waterspuwer met in haar gebalde vuist een flesje waarvan de inhoud heel Europa kon verwoesten. Paolo werd plotseling overspoeld door moed: hij kon een held zijn.