Charlie keek Topaz en Jake niet-begrijpend aan.
‘Een eclips is altijd al gedenkwaardig, en het lichtgelovige volk zal beven van angst,’ vervolgde Zeldt op vlakke toon, ‘maar ik heb het gevoel dat déze zonsverduistering bij uitstek gedenkwaardig wordt.’
‘Waar zijn mijn ouders?’ flapte Jake er op gebiedende toon uit. ‘Waar zijn ze?’ herhaalde hij, terwijl hij ging staan. De soldaat achter hem deed onmiddellijk een stap naar voren, gaf hem een harde klap op zijn achterhoofd en duwde hem weer op zijn stoel. Topaz wierp hem van opzij een bezorgde blik toe.
Zeldt nam bedaard nog een slokje thee. ‘Wat weten jullie van de renaissance?’ Toen hij geen antwoord kreeg, richtte hij zijn hoofd op en keek hen om beurten met zijn kille grijze ogen aan. ‘Het woord is op dit specifieke moment in de geschiedenis natuurlijk nog niet in zwang,’ vervolgde hij, ‘maar dat doet er niet toe. De renaissance – hoe groot is jullie kennis ervan? Jij daar, links,’ zei hij, terwijl hij naar Charlie wees.
‘De renaissance...?’
Zeldt siste geïrriteerd. ‘Onnozel joch. Jij dan, Topaz Saint Honoré,’ beet hij haar spottend toe.
Hun blikken kruisten elkaar; toen keek Topaz weer weg. ‘De renaissance verwijst naar een periode in de geschiedenis,’ antwoordde ze langs haar neus weg, ‘de huidige periode, gedurende welke verschillende klassieke doctrines en filosofieën worden herontdekt...’
‘Platitudes!’ Met een knip van zijn vingers snoerde Zeldt haar de mond. ‘Van wat voor allooi zijn jullie?’
Charlie liep rood aan van woede, maar Zeldt stond op, liep naar het vuur naast hem en gaf het weer een schop met zijn laars. Felson kromp ineen, maar durfde zich niet te verroeren. Met zijn rug naar de gevangenen staarde de prins in de vlammen.
Na een minuut of drie te hebben gezwegen zuchtte hij en liep naar een van de boekenkasten. ‘Het gedrukte boek...’ zei hij, terwijl hij met zijn bleke hand over de planken streek. ‘De uitvinding van de eeuw, van het millennium wellicht.’ Er verscheen een zure uitdrukking op zijn gezicht. Hij trok de op het eerste gezicht massieve boekenkast naar achteren, waardoor er een doorgang zichtbaar werd naar een geheime kamer. ‘Breng ze hierheen,’ fluisterde hij, waarna hij de kamer in ging.
Jake, Topaz en Charlie werden overeind getrokken en door de deur naar een stenen brug geleid, die neerkeek op de catacomben waar ze zojuist gevangen waren genomen. Mina kwam achter hen aan.
‘Ik geloof dat jullie mijn drukpers al hebben gezien,’ zei Zeldt, terwijl hij naar de ruimte onder hen wees. ‘De meest stupide en gevaarlijke uitvinding aller tijden,’ mompelde hij. ‘Ooit beschikte slechts een handvol uitverkorenen over kennis. De drukpers wil íédereen kennis geven... Zelfs de slaven die de drek uit onze goten vegen?’
Zijn blik werd duister. ‘Verlichting voor iedereen. Wat een weerzinwekkende gedachte. Zo meteen zijn dieren ook nog verlicht. Spinnen en wormen geïnteresseerd in filosofie.’
‘Als hij zo idioot en gevaarlijk is,’ zei Jake, ‘waarom hebt u er dan een?’
Zeldt keek hem een moment boosaardig aan. ‘Och, ik geef de mensen gewoon nog even wat ze willen.’ Hij liet zijn stem dalen. ‘Net lang genoeg om... te creperen. Ik zal jullie mijn laboratorium laten zien.’
De prins ging hen over de stenen brug voor naar een grote zaal vol glimmende apparatuur: maatbekers, reageerbuisjes, kaliberpassers en vierkante klokken met ingewikkelde schaalverdelingen. Overal waren onderzoekers aan het werk. In het midden van de zaal was een soort kamertje gemaakt: een kubus van dik glas, waar twee mannen in beschermende kleding met een ingewikkelde operatie bezig waren.
Zeldt leidde het drietal naar een tafel en tilde een lijvig boekwerk op. ‘Dit is een exemplaar van het boek dat we beneden aan het drukken zijn. Het Boek des Levens heb ik het genoemd, om je dood te lachen.’ Hij bladerde door de knisperende bladzijden met gotische letters en ingewikkelde illustraties. ‘Het bevat alle takken van de nieuwe kennis: natuurwetenschap, astronomie, mineralogie en de meest onzichtbare van alle kwaden: mathematica. Dit boek is een compleet compendium van de moderne kennis.’ Op fluistertoon voegde hij eraan toe: ‘Maar het venijn zit in de staart.’
Bij zijn woorden gleed er een ijzige glimlach over Mina’s gezicht.
‘Wanneer het boek wordt ontsloten,’ ging Zeldt verder, ‘wacht er een verrassing.’
Op de voorkant van het boek was een rijk bewerkt gouden slot aangebracht. Met zijn vingertoppen haalde Zeldt een klein glazen flesje uit het binnenwerk en hield het tegen het licht. De gevangenen zagen dat het gevuld was met een gevaarlijk uitziende zwarte vloeistof.