In de vijfentwintig jaar dat Rose Jupitus nu kende (in hun jonge jaren waren ze samen op missies gestuurd) had hij nooit ook maar een greintje affectie getoond.
De volgende dag negeerde Jupitus Rose bij de lunch en ging naast Oceane Noire zitten, die zich zeer opvallend in theatraal zwart had gehuld. (Toen Norland vroeg of er iemand was gestorven antwoordde ze: ‘Ik rouw om mijn dertigerschap.’) Pas toen Rose de eetzaal verliet kwam Jupitus voor haar lopen en fluisterde: ‘Stipt half vijf, borstwering oostelijke muur. Zorg dat je op tijd bent.’
Het was vijf uur en Rose stond volledig verkleumd, en flink nijdig, op de winderige muur. ‘Dat werd tijd,’ mopperde ze toen hij eindelijk kwam opdagen. ‘Het is hier namelijk nogal koud!’
Jupitus nam niet de moeite zich te verontschuldigen. ‘Zie je die metalen staaf boven op die torenspits...’ Hij wees naar een uitsteeksel op de hoogste toren.
‘Ja,’ antwoordde Rose zuchtend. ‘Daar ontvangen we de Meslithberichten. Ik kom al net zo lang op Mont Saint Michel als jij, Jupitus.’
‘Onze spion houdt die toren vast in de gaten. Zodra er elektrische energie langs de geleider knettert weet hij dat er een bericht is binnengekomen en gaat hij naar de Gezichtenbibliotheek.’
‘Dat kan dus iedereen zijn.’ Rose maakte een weids gebaar naar het kasteel. ‘Er kijken een heleboel kamers op uit.’
‘Aangezien we de ontvangst van een bericht niet kunnen simuleren, zullen we geduldig in de bibliotheek moeten wachten tot er iemand komt. Ik heb mevrouw Wunderbar vandaag vrijgegeven, zodat we de bibliotheek voor onszelf hebben. Kom achter me aan,’ beval Jupitus. ‘Op afstand. We mogen niet samen gezien worden.’
Rose gehoorzaamde met tegenzin. Ze schaduwde hem door het doolhof van trappen en gangen, terwijl ze achter zijn rug gezichten naar hem trok. Wat gaat er in dat rare hoofd van jou om? vroeg ze zichzelf in gedachten af.
Uiteindelijk kwam Jupitus bij de deur van de bibliotheek. Hij keek of er niemand in de buurt was en glipte naar binnen. Een minuut later volgde Rose.
‘Ssst!’ beet Jupitus haar toe toen ze met rinkelende armbanden een weg zocht door het mijnenveld van touwen en hendels achter de wand met gezichten.
‘Lieve deugd,’ zei ze toen ze bij de schuilplaats kwam die Jupitus voor hen had ingericht. Er stonden twee luie stoelen en een tafeltje met een schaal broodjes.
‘Misschien moeten we de hele dag blijven,’ zei Jupitus schouderophalend. ‘Waarom zouden we het ons niet gemakkelijk maken. Ik weet dat je van Lapsang houdt...’ Hij draaide de dop van de thermosfles.
‘Ik ben er dol op, dank je wel,’ zei Rose, terwijl ze zich in een van de stoelen installeerde.
‘Nou, ik verafschuw het, dus we zullen het met Oolong moeten doen. Hier hebben we goed zicht op de buis, kijk maar.’ Jupitus hield zijn lantaarn omhoog. ‘Wij zien hem, maar hij ons niet.’
‘Helemaal top,’ zei Rose met een vermoeide glimlach.
Ze zaten ongeveer een uur zwijgend bij elkaar, toen Jupitus weer sprak. ‘Het doet me denken aan onze laatste gezamenlijke missie, in vroeger tijden.’
‘Byzantium 328,’ zei Rose. Zij had er ook aan moeten denken. ‘De hele nacht in de riolen onder de arena liggen wachten. Ze wilden de stad verwoesten met een vliegenplaag en heel Klein-Azië destabiliseren.’
‘Sprinkhanen, geen vliegen,’ verbeterde Jupitus haar. Hun gesprek overstemde het zachte geluid van een bericht dat in de buis plofte, waardoor het zowel Jupitus als Rose ontging.
Er gingen weer tien minuten in stilte voorbij. Aangezien er niks anders te zeggen viel en de gebeurtenissen van de vorige dag haar niet met rust lieten, flapte Rose er plotseling uit: ‘Jupitus, ik ben ook gek als ik het niet gewoon zeg... gisteren heb ik in je kamer de bloem gevonden, samen met al die ouwe krabbels van me. Wat moet jij daar nou mee?’
‘Ik heb geen idee waar je het over hebt.’
‘De bloem, Jupitus, mijn bonte roos.’
‘Dit was een vergissing,’ zei Jupitus. Hij stond op en pakte de lantaarn. ‘Het is nergens voor nodig om hier met z’n tweeën te zitten.’
‘Nee, ik wil het er met je over hebben!’ drong Rose aan. Ze pakte zijn arm beet, maar stootte daarbij de lantaarn uit zijn hand. Hij viel op de grond, waardoor de kaars uitging en ze in duisternis werden gehuld.
‘Kijk nou toch wat je doet!’
Ze hoorden het tegelijkertijd: de zachte klik van een deur die dichtging. Ze verstijfden. Aan de andere kant van de muur van gezichten klonk het geluid van voetstappen die langzaam door de zaal gingen. Krakend ging de tweede verborgen deur open en er kwam iemand met een lantaarn de ruimte in. De gestalte liep behoedzaam naar de buis in de hoek en haalde het nieuwe bericht eruit.