‘Ik begrijp dat het kort dag is. Wij zullen voor kleren zorgen, eten, alles wat je nodig hebt. Heb je last van zeeziekte? Het zal onstuimig worden.’
‘Nee. Maar sorry hoor, dit is... Wie zijn jullie in hemelsnaam?’
Jupitus keek hem dreigend aan. ‘Misschien blijf je liever in Londen, op die saaie, nietszeggende school van je. Dag in dag uit stomvervelende dingen leren. Jaartallen en vierkantsvergelijkingen.’ Met een lusteloos gebaar maakte hij Jakes schooltas open en haalde er een boek uit. Hij bladerde erdoorheen. ‘Waarvoor? Om een nutteloos examen te halen? Om door te kunnen naar het “hoger” onderwijs? Om te worden beloond met een geestdodend baantje gevolgd door een langzame, zinloze dood?’
Jake schudde verbijsterd zijn hoofd.
Jupitus klapte het boek dicht en propte het weer in Jakes tas. ‘Als je dingen wilt leren moet je de wereld in. De rijkdom en complexiteit ervan tart elke verbeelding.’
Jake keek de man die voor hem zat aan. Zijn woorden hadden iets in hem geraakt. ‘Het gaat niet alleen om school...’ zei hij aarzelend. ‘Ik denk ook dat mijn ouders het niet zo leuk zouden vinden als ik met een stel vreemden naar Frankrijk verdween. Ik wil jullie niet beledigen, maar jullie lijken me volkomen gestoord – de kleren die jullie dragen, jullie ouderwetse manier van praten.’ Hij probeerde kalm te blijven, maar zijn handen trilden.
‘Je ouders, zei je? Juist omwille van hen vraag ik je met ons mee te gaan. Ze worden namelijk vermist.’
‘Wat?’ Jake hapte naar adem. ‘Hoe bedoelt u?’
‘Waarschijnlijk zijn ze in veiligheid. Het zijn alle twee overlevers. En ze hebben in de loop der jaren al heel wat gevaren getrotseerd. Het contact is echter verbroken. Sinds drie dagen. En we maken ons zorgen.’
Het duizelde Jake. ‘Sorry hoor, maar... ik snap het niet. Hoe kennen jullie elkaar?’
Jupitus Cole keek Jake een tijdlang strak en onbewogen aan. ‘We werken voor dezelfde organisatie,’ antwoordde hij uiteindelijk. Met zijn sierlijke hand gebaarde hij om zich heen. ‘Déze organisatie,’ voegde hij eraan toe.
Er viel een stilte en toen barstte Jake in lachen uit. ‘U vergist zich. Mijn ouders verkopen badkamers. Wastafels, bidets, badkuipen. Op dit moment komen ze terug van een beurs in Birmingham. Maar dat wist u natuurlijk al als u hen echt...’
‘Alan en Miriam Djones,’ onderbrak Jupitus hem, ‘respectievelijk 45 en 43 jaar oud. Gehuwd op Rhodos in een sinaasappelgaard vlak bij zee. Ik was erbij. Een onvergetelijke dag,’ voegde hij er zonder enige emotie aan toe. ‘De naam “Djones” is uiteraard ongebruikelijk, met de stomme D. Eén levende zoon’ – Jupitus wees verveeld naar Jake – ‘Jake Archie Djones, veertien jaar. Zich niet bewust van zijn status. Een andere zoon, Philip Leandro Djones, is drie jaar geleden op vijftienjarige leeftijd gestorven.’
‘Hou op!’ Woedend sprong Jake overeind. Jupitus had met tergende nonchalance het enige onderwerp aangesneden dat voor Jake heilig was: zijn oudere broer, Philip. ‘Ik ben hier weg! Met een zeilschip naar Frankrijk en in mijn ogen staren... Jullie zijn allemaal knettergek.’ Met een woedende blik op Jupitus griste hij zijn tas van het bureau en draaide zich om. Terwijl hij met grote stappen naar de deur liep, voelde hij zijn lip trillen, maar hij wist zijn tranen te bedwingen.
‘Als je nu weggaat, zie je je ouders wellicht nooit meer!’ riep Jupitus hem zo krachtig achterna dat Jake de angst om het hart sloeg en hij als aan de grond genageld bleef staan.
‘Zoals ik al zei, komt je tante hiernaartoe,’ vervolgde Jupitus op kalmere toon. ‘Ze zal ons op onze reis vergezellen. Zij zal je geruststellen. Mits ze op tijd komt natuurlijk. Punctualiteit is nooit haar sterkste kant geweest.’
Jake draaide zich om. Hij was nu zo verward dat de woorden niet meer echt tot hem doordrongen.
‘Als je je ouders wilt vinden, als je in leven wilt blijven, heb je geen andere keus dan met ons meekomen,’ besloot Jupitus somber.
‘Waar gaan we precies naartoe in Frankrijk?’ vroeg Jake verdwaasd.
Voor het eerst bekeek Jupitus hem met een zweem van respect. ‘Naar een plek waar jij nog nooit bent geweest.’
Er werd luid op de deur geklopt en een zakelijke stem kondigde aan: ‘Kapitein Macintyre.’
‘Kom binnen,’ antwoordde Jupitus.
De deur ging open en in de deuropening verscheen een gespierde, energiek uitziende man in een kapiteinsuniform. Hij knikte naar Jake en richtte zich toen tot Jupitus.
‘Meneer Cole. Als u een momentje hebt; we moeten even de coördinaten bespreken.’ Macintyre spreidde een kaart uit op het bureau van Jupitus. Het was een oude zeekaart van de kust van Engeland, de Noordzee en het Kanaal. ‘Ik ben bang dat als we ons gebruikelijke oostelijke horizonpunt aanhouden’ – Macintyre tikte op een stervormig symbool in de Noordzee – ‘we worden onderschept door alles wat deze kant uit komt. Dus stel ik voor dít punt aan te houden, zuidzuidoost.’