‘Pak mijn hand,’ fluisterde hij. ‘Je struikelt hier makkelijk over het mechaniek.’
Rose bleef staan. Ze knipperde angstig met haar ogen en stak aarzelend haar hand uit. Ze voelde hoe Jupitus’ hand de hare beetpakte. De warmte ervan verbaasde Rose; blijkbaar had ze verwacht dat hij koudbloedig was.
Jupitus nam haar mee de duisternis in. Hoewel onzichtbaar in het donker, keken de portretten nog steeds op hen neer. Het licht van Jupitus’ kandelaar scheen op het geheime mechaniek van de zaal, de honderden hendels en katrollen waarmee de gezichten werden omgedraaid.
Uiteindelijk, in het donkerste hoekje, liet Jupitus het licht op een pijp schijnen die langs de muur omlaag liep en in de vloer verdween.
‘Deze buis,’ legde hij uit, ‘komt van de communicatieafdeling boven ons en gaat naar de privévertrekken van de commandant onder ons.’
Langzaam drong het tot Rose door wat Jupitus bedoelde. ‘De Meslithberichten komen via deze buis bij Galliana?’
‘Inderdaad. En gisteren heb ik een alarmerende ontdekking gedaan.’
Jupitus hield de kandelaar vlak bij de buis en Rose hapte geschrokken naar adem. De buis was doorgesneden en afgeplakt met tape.
‘De berichten worden onderschept,’ legde Jupitus uit, ‘en daarna weer doorgestuurd. We moeten zien uit te vinden wie daarvoor verantwoordelijk is.’
‘Je bedoelt de man in de donkerblauwe mantel?’
‘Precies, Rosalind,’ fluisterde Jupitus. ‘Morgen verstoppen we ons op deze plek in de hoop dat onze “onderschepper” terugkomt.’
‘W-we?’ stamelde Rose. ‘Samen?’
‘Aangezien ik klaarblijkelijk onder verdenking sta, zou ik me daar beter bij voelen. Of heb je het morgen te druk?’
‘Nee, ik... natuurlijk... als jij denkt dat het zinvol is,’ hakkelde Rose, die plotseling onverklaarbaar zenuwachtig was. ‘Posten... net als vroeger.’
Jupitus liet zijn blik op haar rusten. Het flakkerende kaarslicht viel op zijn gezicht. Rose keek in zijn ogen. Een fractie van een seconde was degene die terugkeek niet de kille, kregelige, onbereikbare Jupitus Cole, maar een volkomen andere man – een gevoelige, bijna breekbare ziel. Toen verhardde zijn blik weer.
‘Waarom kon je vannacht niet slapen? Waar... waar lag je over te piekeren?’ vroeg Rose voordat ze er erg in had.
Het duurde even voordat Jupitus antwoordde. ‘Saaie werkproblemen, meer niet.’ Hij haalde zijn schouders op en wierp Rose een vluchtig glimlachje toe. ‘We moeten weer naar het feest voordat ze ons missen.’
Hij liep terug naar de deur aan de andere kant van de ruimte. Rose volgde hem, volkomen van de kaart.
19
Dorpsleven
Jake baande zich een weg door de drukke menigte forenzen en toeristen die zich over het plein voor Euston Station haastten. Precies toen de trein uit Birmingham arriveerde bereikte hij perron 5. De rijtuigen reden als een slang het station in en kwamen met knarsende remmen tot stilstand.
Jake straalde bij het vooruitzicht dat hij zijn ouders weer zou zien. Ze waren maar vier dagen weggeweest, maar het leek veel langer. Hij had ze nog nooit zo erg gemist als deze week: hun vrolijke plagerijtjes, hun ondeugende gevoel voor humor, de blijken van liefde die Jake vanzelfsprekend was gaan vinden.
Een moment lang gebeurde er niets: er stapten geen reizigers uit. Toen ging er aan het eind van de trein piepend een deur open. Jakes hart sprong op toen een onzichtbare hand een rode koffer op het perron neerzette. Hij wachtte totdat zijn ouders zouden volgen.
Maar er stapte niemand uit. De rode koffer bleef eenzaam op het lege perron staan.
Langzaam maar zeker maakte Jakes opwinding plaats voor een beklemmend gevoel van onheil. Hij liep naar de koffer, in de verwachting dat de passagiers elk moment naar buiten zouden zwermen. Maar er stapte nog steeds niemand uit. Jake bleef staan en keek wantrouwend naar de rode koffer, toen naar de enige open deur. Behoedzaam ging hij de trein in. De glazen deur naar de coupé gleed automatisch open en Jake ging naar binnen.
Er was niemand. Jake liep door het gangpad en keek naar de rijen lege stoelen. Er waren tekenen van leven: bagage in de rekken, kranten open op tafel, zelfs een dampende kop koffie, maar geen mensen. Toen ving Jake een glimp op van iets karmijnroods en hij bleef als aan de grond genageld staan. Aan het eind van het rijtuig zat een roerloze gedaante met zijn rug naar Jake. Tegen zijn wil werd Jake naar het onbeweeglijke silhouet toe getrokken. Het gezicht ging schuil in de schaduw van de capuchon en de gedaante staarde strak voor zich uit. In een reflex keek Jake achterom en hij zag dat er overal gedaanten in karmijnrode mantels zaten, allemaal even roerloos. Door de glazen deuren zag hij in de coupé verderop hetzelfde ijzingwekkende tafereel.