In de kamer gonsde het van de activiteit. Een aantal mannen in een soort matrozenuniform waren haastig maar voorzichtig spullen in houten kratten aan het laden.
Jake negeerde Jupitus’ instructie om te gaan zitten, en met zijn schooltas nog over zijn schouder liep hij behoedzaam naar de lange houten tafel om een van de globes te bekijken. Hij had nog nooit zoiets ouds gezien. De namen van de landen waren er met ouderwetse letters op geschreven. Jake boog zich naar voren om het beter te kunnen zien. Hij zag Engeland, een kleinood in de Noordzee. Spanje, dat eronder lag, besloeg een gebied dat bijna zo groot was als Azië. In het midden van Spanje zag hij een verbleekte afbeelding van een heerszuchtig uitziende vorst. In Amerika waren alleen maar bossen en bergen getekend. Jake tuurde naar de onderkant van de Atlantische Oceaan, waar tussen de vervaagde tekeningen van galjoenen en dolfijnen een nauwelijks te lezen jaartal stond: 1493.
‘Pardon...’ Een van de mannen in uniform stond met een krat naast hem. Jake deed een stap opzij en de man tilde de grote globe van tafel en zette hem voorzichtig in de krat. Vervolgens legde hij er stro omheen, deed het deksel op de krat en spijkerde hem dicht.
Jake keek toe hoe de man de krat naar een grote openstaande deur droeg aan de andere kant van de kamer, waar hij hem naast een aantal andere kratten op een karretje zette. Toen verdween het karretje de gang achter de deur in.
Plotseling zag Jake een jongen, die in een met schotten afgescheiden gedeelte aan een bureau zat te werken. Hij had rode wangen, warrig bruin haar en droeg een dikke bril die met tape aan elkaar zat. Hij was van Jakes leeftijd, maar hij had een bruin geruit kostuum aan dat een excentrieke professor niet zou hebben misstaan. Op zijn schouder zat kaarsrecht een papegaai. De zachte veren van zijn kleed hadden alle kleuren van de regenboog, van oranje tot helderrood en diep turquoise.
De jongen zat druk te tikken op een instrument dat eruitzag als een kleine typemachine, maar minder toetsen had en vreemde symbolen in plaats van letters. Aan de achterkant stak als een antenne een kristallen staaf omhoog, die telkens wanneer hij een toets indrukte knetterde en bromde van de elektriciteit. Nadat hij een tijdje had getikt draaide de jongen aan de zijkant van de machine aan een handvat en tikte weer verder.
‘Neem me niet kwalijk, maar je staat in mijn licht,’ zei hij tegen Jake zonder van zijn werk op te kijken. ‘Als ik dit niet binnen vijf minuten heb verstuurd, is het met me gedaan.’
Toen Jake naar de andere kant van het bureau liep nam de jongen hem onderzoekend op, duwde toen zijn bril hoger op zijn neus en tikte weer verder.
Op de tafel naast de typemachine stond een schaal met taartjes die er verrukkelijk uitzagen. De jongen stak een hand uit, pakte een taartje en stopte het in zijn mond. Jakes maag rommelde; hij had sinds de lunch niets meer gegeten.
‘Je mag er wel een, als je wilt,’ zei de jongen met het krullerige haar, die Jakes honger had opgemerkt. ‘Het is peer-kaneelgebak. Het deeg is heerlijk luchtig.’
Jake keek hem nieuwsgierig aan; hij had een keurige, ouderwetse stem, zoals een nieuwslezer op een serieus radiostation. Jake pakte een taartje en nam een hap, terwijl de bontgekleurde vogel nauwlettend toekeek.
‘Bijt hij?’ vroeg Jake en hij stak een hand uit om de vogel eraan te laten ruiken.
De papegaai slaakte een ijselijke kreet, zette zijn veren op en sloeg wild met zijn vleugels. Jake sprong geschrokken achteruit.
‘Meneer Drake moet niets hebben van vreemdelingen!’ lichtte zijn eigenaar toe. ‘Het is een waakpapegaai uit Mustique. Als ik jou was volgde ik meneer Coles advies op en ging ik daar zitten.’
De jongen begon weer in zichzelf mompelend te tikken en Jake liep terug naar de stoel bij de deur, terwijl meneer Drake, de papegaai, hem met zijn kraalogen volgde.
Jakes gedachten dwaalden af naar de gebeurtenissen van de afgelopen week. Tot een uur geleden was er ogenschijnlijk niets aan de hand geweest...
+++
Jake Djones woonde in een kleine twee-onder-een-kapwoning in een doodgewone straat in een eenvoudig deel van Zuid-Londen. Het huis had drie kleine slaapkamers, een badkamer en een serre in aanbouw. Het had een studeerkamer die Jakes vader grappend ‘de commandokamer’ noemde, maar in feite een stortplaats was van oude computers en in de knoop geraakte snoeren. Jakes ouders, Alan en Miriam, hadden een badkamerwinkel in de hoofdstraat. In het weekend verzon Miriam oneetbare gerechten en deed Alan een poging tot klussen. Het resultaat was onveranderlijk rampzalig: scheefgezakte soufflés, aangebrande sauzen, lekkende leidingen en onaffe serres.
Jakes school lag op een kwartier lopen aan de andere kant van Greenwich Park. Het was geen slechte, maar ook geen heel goede school. Er waren een paar interessante leraren en een paar heel strenge. Jake was vreselijk slecht in wiskunde, goed in aardrijkskunde en supergoed in basketbal. Hij gaf zich elke keer weer enthousiast op voor het schooltoneelstuk, maar bracht het zelden verder dan het koor. Hij was gefascineerd door geschiedenis, door de machtige, mysterieuze mensen zoals die hij zojuist op de muurschilderingen had gezien – heersers en helden – maar jammer genoeg was zijn geschiedenisleraar níét een van de interessante leraren.