De man klakte geërgerd met zijn tong. ‘Dat zal ik je vertellen als jij uit de regen komt en mij de kans geeft mijn geruïneerde kostuum uit te trekken.’ Hij wees op een grote scheur aan de zijkant van zijn jas.
‘Maar wie bent u?’ hield Jake koppig vol.
De man haalde diep adem. ‘Mijn naam is Jupitus Cole. En ik heb niets kwaads in de zin. Integendeel: ik probeer te helpen. We moesten je wel ontvoeren, omdat het veiliger is als je bij ons bent. Wil je nu alsjeblieft meekomen?’
Om eerlijk te zijn was de avonturier in Jake gewekt: door deze excentrieke man, de geheime deur, de verlokkelijke wenteltrap. Maar hij gaf nog niet toe.
‘Ik begrijp het niet. Wat is daarbeneden?’
‘Daarbeneden is de Dienst!’ beet Jupitus hem toe. ‘Als je meekomt kun je het zelf zien!’ Zijn ogen boorden zich in die van Jake. ‘Dit is een kwestie van leven en dood, hoor je me? Leven en dood.’
Er ging een grote overtuigingskracht uit van zijn ernstige, vastberaden manier van doen. Hij hield de deur open voor de jongen.
‘Je kunt elk moment weer weg, maar geloof me: dat is het laatste wat je wilt.’
Jake keek weer de ruimte in, naar de wenteltrap die in de diepte verdween. Hij kon zijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen. ‘Ik lijk wel gek,’ mompelde hij terwijl hij naar binnen ging. Achter hem sloot de deur met een galmende dreun. Op de wenteltrap klonk het fluiten van de wind.
‘Volg me,’ zei Jupitus op gedempte toon terwijl hij de trap af ging.
2
De afdeling Londen
Jupitus’ voetstappen echoden tegen de muren terwijl hij omlaag liep, gevolgd door Jake. Op regelmatige afstanden hingen flakkerende gaslampen, waarvan het licht op een groot aantal oude, hier en daar verbleekte en afgebladderde muurschilderingen viel. Het waren taferelen uit de grote vroegere beschavingen: van Egypte tot Assyrië en het oude Athene, van Perzië tot Rome en Byzantium, van het oude India tot het Ottomaanse Rijk en het middeleeuwse Europa. Met open mond keek Jake naar de afbeeldingen van koningen en helden, van triomftochten, veldslagen en ontdekkingsreizen.
‘Rembrandt heeft die geschilderd,’ merkte Jupitus terloops op, ‘toen de afdeling Londen in 1667 hiernaartoe verhuisde. Heb je ooit van Rembrandt gehoord?’
‘Ik geloof van wel...’ antwoordde Jake aarzelend.
Jupitus wierp hem over zijn schouder een hooghartige blik toe.
‘Ik bedoel, ik kijk graag naar schilderijen,’ hoorde Jake zichzelf zeggen. ‘Oude schilderijen, en dan stel ik me voor hoe ze vroeger leefden.’
Zijn eigen woorden verrasten hem. Het was waar dat hij van oude schilderijen hield, maar hij had dat altijd voor zich gehouden, omdat de meesten van zijn vrienden op school – en al zijn vijanden – maar weinig fantasie hadden. Jake ging vaak heimelijk in zijn eentje naar de Dulwich Picture Gallery; dan ging hij vlak bij een schilderij staan, sloot zijn ogen half en verbeeldde zich dat hij daar was, in een ander tijdperk. Vaak moest hij van een zure suppoost een paar passen achteruit doen, maar als de man weg was liet hij zichzelf weer helemaal in het schilderij verdwijnen.
Ze waren onder aan de trap gekomen. Voor hen bevond zich een zware deur, met in het midden in koper gegraveerd hetzelfde patroon als Jake in de auto had gezien: de zandloper met de twee planeten. Het zag er oud uit, maar het deed Jake ook denken aan een afbeelding uit zijn natuurkundeboek van elektronen die rond de kern van een atoom cirkelden.
Jupitus keek Jake ernstig aan. ‘Slechts een paar mensen zijn ooit naar deze deur gebracht. En hun leven is ontegenzeglijk veranderd. Ik waarschuw je maar.’
Jake slikte moeizaam.
Jupitus opende de deur en ze gingen naar binnen.
‘Wacht hier. Ik kom zo bij je.’ Jupitus wees naar een stoel bij de deur en liep met grote passen door de ruimte naar zijn kantoor. ‘Iedereen opgelet! We hebben nog vijftig minuten,’ kondigde hij aan, waarna hij de deur achter zich dichtsloeg.
Jake keek verbaasd om zich heen.
De kamer deed hem denken aan een oude bibliotheek. Geen openbare, zoals Jakes bibliotheek in Greenwich, maar een waar je alleen met speciale toestemming naar oude, kostbare boeken kon kijken. De bibliotheek had twee verdiepingen en aan weerszijden een wenteltrap die naar de entresol leidde, waar ontelbare boekenplanken vol stonden met oude banden. Helemaal bovenin, boven de boekenkasten, bevonden zich dakramen, waarvan de gierende wind het glas in de sponningen deed rammelen.
Over de hele lengte van de kamer stond een grote houten tafel met flakkerende groene schemerlampen. Op de tafel lagen oude kaarten, plattegronden, manuscripten, schetsen en grafieken. Over de tafel verspreid stonden globes – en dat waren misschien nog wel de meest bijzondere voorwerpen van al die oude artefacten.