‘De moderne tijd is merveilleux, vol magie, maar ook vol gevaar. De jaren twintig van de negentiende eeuw zijn daar allemaal van gevrijwaard.’
Toen Topaz klaar was met haar bliksembezoek aan het verleden schonk ze hem een glimlach. ‘Dus nu begrijp je waarom Punt Nul hier is gevestigd.’ En ze stak het laatste stukje croissant in haar mond.
Maar Jake snapte het nog niet helemaal. ‘Bevindt het hoofdkwartier zich dan permanent in 1820?’
‘Het blijft er een decennium. Op oudjaarsdag 1829 gaat iedereen aan boord van een schip. Dat neemt een horizonpunt naar 1 januari 1820 en dan keert iedereen voor de volgende tien jaar weer terug naar het eiland. Ik weet dat het idioot klinkt, maar het werkt.’
Jake besloot rustig af te wachten of het na verloop van tijd misschien vanzelf duidelijker zou worden.
Het eiland was nu duidelijk zichtbaar. Jake strekte zijn nek om naar de indrukwekkende torens en pieken te kijken, de steunbogen, de zuilengalerijen en de reusachtige gewelfde ramen. Ontelbare meeuwen vlogen krijsend de schaduwen van de citadel in en uit. Meneer Drake had het niet op de vogels en hield ze met een van zijn kraalogen scherp in de gaten.
Voor hen, op een vooruitspringend stuk rots, stond een groep mensen: een ontvangstcomité. De matrozen van de Oost-Indiëvaarder hadden Jake er al van overtuigd dat hij zich in een andere tijd bevond, maar deze verzameling extravagante figuren bevestigde het nog eens. Hij had wel eens mensen in ouderwetse kleding gezien op televisie of bij een gekostumeerd bal, maar toen had hij nooit het gevoel gehad dat ze tot een ander tijdperk behoorden – ze hadden er altijd te netjes en te gekunsteld uitgezien. Deze mensen waren anders: zij zagen er echt uit.
Er waren mensen uit elke periode van de geschiedenis; van het victoriaanse tijdperk tot aan de tijd van Elizabeth I en nog verder terug. Onder hen bevond zich een man van middelbare leeftijd in een zwierig roodfluwelen jacquet met een bijpassende hoge hoed. Aan zijn arm had hij een elegante dame in een hoepeljurk met ruches. Een andere man droeg een zwart wambuis en zijn strenge gezicht was omlijst door een witte plooikraag. Het meest opvallend was echter de grote vrouw die vooraan stond.
Ze had grote grijsblauwe ogen en lang staalgrijs haar dat haar voorname gezicht omlijstte. Jake dacht dat ze minstens vijftig moest zijn, maar haar fijne trekken gaven haar een jeugdig aanzien. Over haar trotse schouders hing een donkerblauwe mantel. De windhond die onbeweeglijk naast haar stond had een zacht glanzende grijze vacht en intelligente ogen.
Met een vage glimlach op haar bedachtzame gezicht nam de vrouw de opvarenden van het schip een voor een op. Toen haar blik even op Jake bleef rusten ging er een onzekere huivering door hem heen.
‘Dat is een heel oude vriendin van me,’ zei Rose, die naast Jake en Topaz op het dek was komen staan. ‘Galliana Goethe. Zij is hier de baas, ze is de commandant van de Wakers van de Tijd.’
Het schip legde aan bij de pier, er werd een loopplank neergelaten en de passagiers gingen van boord.
‘Mag ik even?’ zei Oceane, terwijl ze naar voren drong. ‘Ik heb een afspraak met de costumier. Ik wil zo snel mogelijk uit deze afschuwelijke moderne kleren.’ Ze gooide haar vos over haar schouder en haastte zich over de loopplank.
Toen Topaz achter haar aan ging, riep de man in het roodfluwelen kostuum: ‘Daar is ze! Daar is ons meisje!’ De vrouw naast hem wierp hem een geïrriteerde blik toe.
‘Truman, niet zo schreeuwen!’ sprak ze vermanend.
Topaz liep met een warme glimlach naar hen toe.
‘Dat zijn de Wylders: Truman en Betty,’ vertrouwde Rose Jake toe. ‘Nathans ouders, en Topaz’ voogden. Truman is net zo’n ijdeltuit als zijn zoon, maar zíj is heel aardig. Ze komen natuurlijk wel uit een heel andere tijd.’
Jake keek naar Topaz, die hen omhelsde.
‘Hoe maak je het, lieve kind?’ vroeg Betty terwijl ze het meisje innig in haar armen sloot. ‘Was de reis voorspoedig?’
Topaz knikte.
‘Laat me eens naar je kijken,’ bulderde Truman terwijl hij haar bij haar schouders pakte. ‘Je bent gegroeid. Zie je dat, Betty? Veertien jaar en dan al zo groot.’
‘Vijftien.’
‘Vijftien? Dat meen je niet!’
‘Jawel.’
‘Hoe is dat gebeurd? Een paar jaar geleden was je nog maar zes.’
Topaz en Betty wierpen elkaar een vertederde blik toe.
‘Het valt me opeens op hoe stil het hier is,’ zei Topaz, terwijl ze naar de rest van het ontvangstcomité keek. ‘Is Zijne Luidheid verhinderd?’
‘Nathan is verdwenen, op een of andere missie om zijn nieuwste amour fou te redden,’ verzuchtte Betty hoofdschuddend. ‘Het kind is natuurlijk weer halsoverkop verliefd geworden en verkeert nog in gelukzalige onwetendheid over het feit dat ze net als alle anderen straks weer aan de kant wordt gezet.’