‘De kans daarop is te verwaarlozen. Daarover kunnen we het denk ik eens zijn,’ zei Lomax droogjes.
Stoner knikte richting Finch. ‘Heel weinig kans.’
‘Eerlijk gezegd ben ik van mening,’ zei Lomax tegen Finch, ‘dat het zeer in het belang van de vakgroep en de universiteit zou zijn als professor Stoner zou profiteren van de gelegenheid met pensioen te gaan. Ik heb al lang enkele onderwijstechnische en personele aanpassingen in gedachten, die door dit pensioen mogelijk zouden worden.’
‘Ik ben niet van plan met pensioen te gaan voordat ik daartoe verplicht ben,’ zei Stoner tegen Finch, ‘alleen maar om aan een opwelling van professor Lomax tegemoet te komen.’
Finch keek Lomax aan. ‘Ik weet zeker dat professor Stoner nog niet alles in overweging heeft genomen,’ zei Lomax. ‘Hij zou in de gelegenheid zijn om datgene te schrijven waaraan hij’ – hij liet een tactvolle stilte vallen – ‘door zijn toewijding aan het doceren niet toe is gekomen. Het zou de academische gemeenschap beslist tot lering strekken als de vrucht van zijn lange ervaring zou...’
‘In dit stadium van mijn leven wil ik niet aan een literaire loopbaan beginnen,’ onderbrak Stoner hem.
Zonder vanuit zijn stoel omhoog te komen boog Lomax richting Finch. ‘Ik weet zeker dat onze collega te bescheiden is. Binnen twee jaar zal ik reglementair genoodzaakt zijn zelf afstand te doen van het voorzitterschap van de vakgroep. Ik ben absoluut van plan mijn laatste levensjaren goed te gebruiken. Ik kijk natuurlijk uit naar de vrije tijd van mijn pensioen.’
‘Ik hoop lid van de vakgroep te kunnen blijven,’ zei Stoner, ‘in elk geval tot aan die hoopgevende gelegenheid.’
Lomax zweeg even. Toen zei hij nadenkend tegen Finch: ‘Ik heb de afgelopen jaren herhaaldelijk bedacht dat de inspanningen van professor Stoner uit naam van de universiteit wellicht niet volledig op waarde zijn geschat. Ik heb bedacht dat een promotie tot hoogleraar een passend hoogtepunt zou zijn voor het jaar waarin hij met pensioen gaat. Een diner voor de gelegenheid – een bijpassende ceremonie. Dat moet heel bevredigend zijn. Hoewel het jaar al vergevorderd is, en hoewel de meeste promoties al zijn bekendgemaakt, weet ik zeker dat, als ik erop aandring, komend jaar een promotie geregeld zou kunnen worden, ook om een voorspoedige pensionering te gedenken.’
Plotseling leek het spelletje dat hij met Lomax had gespeeld – en waarvan hij, in zekere zin, had genoten – hem onbeduidend en gemeen. Hij keek Lomax recht in zijn ogen en zei vermoeid: ‘Holly, ik dacht dat je me na al die jaren beter kende. Het heeft mij werkelijk nooit ene donder uitgemaakt wat jij me meende te kunnen “geven”, wat je voor me zou kunnen “doen”, of hoe je dat ook noemt.’ Hij zweeg even. Hij was, inderdaad, vermoeider dan hij had gedacht. Met enige inspanning vervolgde hij: ‘Daar gaat het niet om. Daar is het nooit om gegaan. Je bent een goeie kerel, neem ik aan. Je bent zonder meer een goede docent. Maar in sommige opzichten ben je een onwetende klootzak.’ Hij zweeg weer even. ‘Ik weet niet wat je had gehoopt. Maar ik wil niet met pensioen – niet na afloop van dit jaar, niet na afloop van het volgende.’ Hij kwam langzaam overeind en bleef even staan, terwijl hij zijn krachten verzamelde. ‘Heren, als u mij wilt verontschuldigen, ik ben wat moe. Bespreek maar wat jullie verder allemaal willen bespreken.’
Hij wist dat het hierbij niet zou blijven, maar dat maakte hem niet uit. Toen, bij de laatste algemene facultaire bijeenkomst van het jaar, Lomax, in zijn verslag van de vakgroep aan de faculteit, de pensionering van professor William Stoner na afloop van het komende jaar aankondigde, ging Stoner staan en liet de faculteit weten dat professor Lomax zich vergiste, dat het pensioen pas twee jaar later zou ingaan dan Lomax had aangekondigd. Bij aanvang van het herfstsemester nodigde de nieuwe president van de universiteit Stoner bij hem thuis uit voor een kopje thee en sprak uitgebreid over zijn dienstjaren, zijn welverdiende rust, en hun dankbaarheid daarover. Stoner gedroeg zich zo ouwelijk mogelijk, noemde de president van de universiteit ‘jongeman’ en deed alsof hij hem niet verstond, zodat de jongeman uiteindelijk op een zo verzoenend mogelijke toon tegen hem moest schreeuwen
Maar zijn inspanningen, hoe weinig ze ook voorstelden, vermoeiden hem meer dan hij had verwacht, zodat hij tegen de kerstvakantie bijna uitgeput was. Hij dacht dat hij, inderdaad, oud werd, en dat hij het rustiger aan moest gaan doen als hij de rest van het jaar nog goed wilde kunnen presteren. Gedurende de tien dagen van de kerstvakantie rustte hij uit, alsof hij zijn krachten verzamelde. En toen hij terugkeerde voor de laatste paar weken van het semester, werkte hij met een kracht en energie die hem verbaasden. De kwestie rond zijn pensionering leek geregeld, en hij besteedde er verder geen aandacht meer aan.