Toch deed diezelfde holocaust waarvoor hij terugdeinsde een ander deel van hem hevig opleven. Hij bespeurde in zichzelf een onverwacht vermogen gewelddadig te zijn: hij had behoefte aan betrokkenheid, wilde de dood ervaren, de bittere vreugde van vernietiging, bloed proeven. Hij voelde zowel schaamte als trots, en bovenal een bittere teleurstelling, over zichzelf en de tijd en omstandigheden die hem mogelijk maakten.
Week in week uit, maand in maand uit werden de namen van de doden opgesomd. Soms waren het alleen namen die hij zich herinnerde als vanuit een ver verleden. Soms kon hij een gezicht oproepen dat bij de naam hoorde. Soms kon hij zich een stem, een uitspraak herinneren.
Tussen de bedrijven door bleef hij doceren en studeren, maar soms leek het alsof hij zijn rug vergeefs richting de hevige storm duwde en hij zijn handen voor niets om het zwak flikkerende vlammetje van zijn laatste povere lucifer vouwde.
Van tijd tot tijd keerde Grace terug naar Columbia om haar ouders te bezoeken. De eerste keer nam ze haar zoon mee, nauwelijks een jaar oud. Maar zijn aanwezigheid leek Edith op een of andere manier te storen, dus liet ze hem tijdens haar bezoek in het vervolg bij zijn grootouders van vaderskant achter. Stoner had zijn kleinkind wel vaker willen zien, maar hij sprak die wens niet uit. Hij was gaan beseffen dat het vertrek van Grace uit Columbia – misschien zelfs haar zwangerschap – eigenlijk een vlucht uit een gevangenis was, waarnaar ze nu vanuit een onuitwisbare vriendelijkheid en voorzichtige goede wil terugkeerde.
Hoewel Edith haar er niet van verdacht, of het niet wilde toegeven, was Grace, wist Stoner, in stilte behoorlijk gaan drinken. Dat merkte hij voor het eerst in de zomer van het jaar dat de oorlog was afgelopen. Grace was een paar dagen op bezoek. Ze leek opvallend vermoeid. Ze had kringen onder haar ogen en haar gezicht was gespannen en bleek. Op een avond ging Edith na het eten vroeg naar bed en zaten Grace en Stoner samen in de keuken koffie te drinken. Stoner probeerde met haar te praten, maar ze was onrustig en angstig. Ze zaten lange tijd in stilte bijeen. Uiteindelijk keek Grace hem aandachtig aan, haalde haar schouders op en slaakte plotseling een zucht.
‘Zeg,’ zei ze, ‘hebben jullie ook alcohol in huis?’
‘Nee,’ zei hij, ‘ik ben bang van niet. Misschien dat er een fles sherry in de kast staat, maar...’
‘Ik ben erg toe aan een glaasje. Heb je er bezwaar tegen als ik een winkel bel en een fles laat bezorgen?’
‘Natuurlijk niet,’ zei Stoner. ‘Je moeder en ik drinken meestal gewoon geen...’
Maar ze was opgestaan en naar de woonkamer gelopen. Ze bladerde haastig de pagina’s van het telefoonboek door en draaide met wilde gebaren een nummer. Toen ze in de keuken terugkwam, liep ze langs de tafel, ging naar de kast en haalde een halflege fles sherry tevoorschijn. Ze pakte een glas van het afdruiprek en vulde dat bijna tot aan de rand met de lichtbruine wijn. Nog terwijl ze stond, dronk ze het glas leeg en likte haar lippen af. ‘Het is zuur geworden,’ zei ze. ‘En ik haat sherry.’
Ze nam de fles en het glas mee naar de tafel, ging zitten en zette ze recht voor zich neer. Ze vulde het glas voor de helft en keek haar vader met een merkwaardig lachje aan.
‘Ik drink een beetje meer dan zou moeten,’ zei ze. ‘Arme vader. Dat wist je niet, hè?’
‘Nee,’ zei hij.
‘Ik neem me elke week voor de komende week niet meer zoveel te drinken. Maar altijd drink ik een beetje meer. Ik weet niet waarom.’
‘Ben je ongelukkig?’ vroeg Stoner.
‘Nee,’ zei ze. ‘Ik ben geloof ik gelukkig. Of in elk geval bijna gelukkig. Het is...’ Ze maakte haar zin niet af.
Tegen de tijd dat ze de laatste sherry had opgedronken, was de loopjongen van de winkel met haar whisky gearriveerd. Ze bracht de fles naar de keuken, opende die met een geoefend gebaar en goot een flinke hoeveelheid in het sherryglas.
Ze bleven tot heel laat zitten, tot het eerste grijs door de ramen begon te schijnen. Grace dronk gestaag door, met kleine nipjes. En met het verstrijken van de nacht ontspanden de lijnen in haar gezicht, kalmeerde ze en werd ze jonger, en allebei praatten ze zoals ze in geen jaren in staat waren geweest te praten.
‘Ik denk...’ zei ze. ‘Ik denk dat ik met opzet zwanger ben geworden, ook al wist ik dat indertijd niet. Ik wist geloof ik niet eens hoe graag ik hier weg wilde, hoezeer ik hier weg móést gaan. Ik wist genoeg om niet zwanger te worden totdat ik het wilde – waarom weet ik niet. Al die jongens op de middelbare school, en’ – ze glimlachte stiekem naar haar vader – ‘jij en mama wisten daar niets van, toch?’
‘Ik geloof het niet,’ zei hij.
‘Mama wilde dat ik populair was, en... Nou, ik wás populair, inderdaad. Het stelde niets voor, helemaal niets.’