En toen hij in het appartement van Katherine kwam, was hij opgewonden en harteloos vrolijk. Hij schoof haar vragen over zijn laatste ontmoeting met de decaan terzijde. Hij dwong haar te lachen. En met onmetelijke droefenis aanschouwde hij hun laatste poging tot vrolijkheid, die op een dans leek van het leven op het lichaam van de dood.
Maar uiteindelijk moesten ze praten, wist hij. Ook al leken de woorden die ze spraken op een optreden dat ze in de beslotenheid van hun gedachten al zo vaak hadden gerepeteerd. Ze onthulden die gedachten door grammatica te gebruiken: ze gingen van de voltooide tijd – ‘We zijn gelukkig geweest, toch?’ – naar de verleden tijd – ‘We wáren gelukkig – gelukkiger dan wie ook, denk ik’ – en uitmondend in het onvermijdelijke gesprek.
Enkele dagen na het onderhoud met Finch, op een rustig moment dat de halfhysterische vrolijkheid onderbrak die ze hadden gekozen als de meest passende manier van spreken om hun laatste dagen samen door te brengen, zei Katherine: ‘We hebben niet veel tijd meer, hè?’
‘Nee,’ zei Stoner zacht.
‘Hoeveel nog?’ vroeg Katherine.
‘Een paar dagen – twee of drie.’
Katherine knikte. ‘Ik dacht altijd dat ik niet in staat zou zijn het te verdragen. Maar ik ben alleen maar verdoofd. Ik voel niks.’
‘Ik weet het,’ zei Stoner. Ze zwegen even. ‘Je weet dat als er ook maar iets – íéts was wat ik kon doen, dat ik dan...’
‘Hou op,’ zei ze. ‘Natuurlijk weet ik dat.’
Hij leunde achterover op de bank en keek naar het lage plafond dat de hemel van hun wereld was geweest. ‘Als ik alles zou achterlaten – als ik het zou opgeven, gewoon naar buiten zou wandelen – zou je met me meegaan, niet?’
‘Ja,’ zei ze.
‘Maar je weet dat ik dat niet zal doen, toch?’
‘Ja, dat weet ik.’
‘Want dan,’ sprak Stoner tegen zichzelf, ‘zou niks ervan nog iets te betekenen hebben – niets van wat we gedaan hebben, niets van wat we geweest zijn. Ik zou zo goed als zeker niet in staat zijn les te geven – jij zou veranderen. Allebei zouden we veranderen, in iets anders dan onszelf. We zouden... niets zijn.’
‘Niets,’ zei ze.
‘En we zijn eruit gekomen – tenminste, met onszelf. We weten dat we zijn... wat we zijn.’
‘Ja,’ zei Katherine.
‘Want op de lange termijn,’ zei Stoner, ‘is het niet vanwege Edith of zelfs Grace, de zekerheid Grace kwijt te raken, dat ik hier blijf. Niet vanwege het schandaal, of vanwege jouw of mijn pijn. Niet vanwege de ontberingen die we zouden moeten doorstaan, of zelfs niet omdat onze liefde zou kunnen eindigen. Het is eenvoudigweg vanwege de vernietiging van onszelf, van wat we doen.’
‘Ik weet het,’ zei Katherine.
‘Dus maken we, uiteindelijk, toch deel uit van de wereld. Dat hadden we kunnen weten. We wisten het, denk ik. Maar we moesten ons een beetje terugtrekken, een beetje doen alsof, zodat we konden...’
‘Ik weet het,’ zei Katherine. ‘Ik heb het al die tijd geweten, vermoed ik. Ook al deden we alsof, ik heb geweten dat we op enig moment, op enig moment, zouden moeten... Ik heb het geweten.’ Ze zweeg en keek hem strak aan. Plotseling vulden haar ogen zich met tranen. ‘Maar verdomme, Bill! Verdomme!’
Ze zeiden niks meer. Ze omarmden elkaar zodat ze het gezicht van de ander niet hoefden te zien, en ze vrijden zodat ze niet zouden spreken. Ze paarden met de aloude tedere sensualiteit van mensen die elkaar goed kennen en met de nieuwe intense passie van het verlies. Na afloop, in het nachtelijke duister van de kleine kamer, bleven ze liggen, nog altijd zonder een woord te zeggen, terwijl hun lichamen elkaar licht raakten. Na lange tijd begon Katherine regelmatig te ademen, alsof ze sliep. Stoner stond zachtjes op, kleedde zich in het donker aan en verliet de kamer zonder haar wakker te maken. Hij liep door de stille, lege straten van Columbia tot in het oosten het eerste grijze licht zichtbaar werd. Toen ging hij naar de campus van de universiteit. Hij nam plaats op de stenen traptreden voor Jesse Hall en keek naar het licht dat vanuit het oosten over de machtige stenen zuilen midden op het vierkante plein kroop. Hij dacht aan het vuur dat, voordat hij was geboren, het oude gebouw had verbrand en verwoest. En vaag bedroefde hem het uitzicht op wat ervan was overgebleven. Toen het licht was, opende hij de deur naar de hal en liep naar zijn kamer, waar hij wachtte tot zijn eerste college begon.
Hij zag Katherine niet meer terug. Nadat hij haar had verlaten, ’s nachts, stond ze op, pakte al haar spullen, stopte haar boeken in dozen, en liet een bericht achter voor de huiseigenaar waarop stond waarheen hij ze moest verzenden. Ze stuurde een brief met haar cijfers naar het hoofdbureau, samen met het verzoek haar colleges van de komende anderhalve week af te zeggen en een ontslagbrief. En om twee uur die middag zat ze in de trein om Columbia te verlaten.