‘Je bent laat,’ zei ze mat.
‘Sorry,’ zei hij. ‘Ik werd opgehouden.’
Katherine stak een sigaret aan. Haar hand trilde een beetje. Een moment lang bestudeerde ze de lucifer; toen blies ze hem met een wolk rook uit. ‘Een van mijn collega’s heeft me nogal nadrukkelijk gezegd dat decaan Finch jou vanmiddag naar zijn kamer heeft geroepen.’
‘Ja,’ zei Stoner. ‘Daardoor werd ik opgehouden.’
‘Ging het over ons?’
Stoner knikte. ‘Hij had wat opgevangen.’
‘Dat dacht ik al,’ zei Katherine. ‘Die bevriende collega van me leek iets te weten wat ze me niet wilde zeggen. O, jezus, Bill!’
‘Zo is het helemaal niet,’ zei Stoner. ‘Gordon is een goede vriend van me. Ik denk eerlijk gezegd dat hij ons wil beschermen. Voor zover hij kan, zal hij dat denk ik ook doen.’
Katherine bleef een poosje stil. Ze schopte haar schoenen uit, ging achterover op de bank liggen en staarde naar het plafond. ‘Nu gaat het beginnen,’ zei ze rustig. ‘Ik denk dat het te veel was. We hoopten dat ze ons met rust zouden laten. Volgens mij hebben we nooit echt geloofd dat ze dat zouden doen.’
‘Als het te erg wordt,’ zei Stoner, ‘kunnen we weggaan. We kunnen iets doen.’
‘O, Bill!’ Katherine lachte een beetje, schor en zacht. Ze ging weer rechtovereind op de bank zitten. ‘Je bent de allerliefste schat, de aller-, allerliefste die je je kunt voorstellen. En ik sta niet toe dat ze ons in de weg zitten. Dat laat ik niet gebeuren!’
En gedurende de daaropvolgende weken leefden ze zoals ze tot dan toe hadden gedaan. Op een manier waartoe ze een jaar eerder niet in staat zouden zijn geweest, met een kracht waarvan ze niet wisten dat ze die in zich hadden, maakten ze ontwijkende manoeuvres en terugtrekkende bewegingen, zetten hun talenten in als vaardige generaals die met een povere troepenmacht moesten zien te overleven. Ze werden regelrecht behoedzaam en terughoudend, en genoten op macabere wijze van hun slinkse handelwijze. Stoner kwam alleen na het vallen van de avond naar haar appartement, als niemand kon zien dat hij naar binnen ging. Overdag, tussen de colleges door, vertoonde Katherine zich met jongere mannelijke medewerkers in cafés. En door hun gemeenschappelijke vastberadenheid werden de uren die ze samen doorbrachten intenser. Ze hielden zichzelf en elkaar voor dat ze elkaar dichter dan ooit tevoren waren genaderd. En tot hun verbazing beseften ze dat dit zo was, dat de woorden die ze gebruikten om zichzelf op te beuren meer dan voldoende troost boden. Ze maakten intimiteit mogelijk en verbondenheid onvermijdelijk.
Het was een schemerwereld waarin ze leefden en waar ze het betere deel van zichzelf mee naartoe namen – zodat de buitenwereld, waarin mensen liepen en spraken, waarin veranderingen plaatsvonden en alles voortdurend bewoog, voor hen na verloop van tijd vals en onecht leek. Hun leven in beide werelden verschilde sterk, en voor hen leek het heel gewoon zo opgedeeld te leven.
Tegen het einde van de winter en in het vroege voorjaar vonden ze een rust die ze nog niet eerder hadden gekend. Terwijl de buitenwereld hen naderde, werden ze zich minder bewust van zijn aanwezigheid. En hun geluk was zodanig dat ze geen behoefte hadden er met elkaar over te spreken, of er zelfs ook maar aan te denken. In het kleine, schemerige appartement van Katherine, als een grot verborgen onder het enorme oude huis, meenden ze buiten de tijd te staan, in een tijdloos universum dat ze zelf hadden ontdekt.
Toen, op een dag tegen het einde van april, vroeg Gordon Finch weer of Stoner naar zijn kamer wilde komen. En Stoner ging naar beneden met een verdoofdheid die het gevolg was van een besef dat hij niet wilde toegeven.
Wat er was gebeurd was van een klassieke eenvoud, iets wat Stoner had moeten voorzien, maar niet had gedaan.
‘Het is Lomax,’ zei Finch. ‘Op een of andere manier is die klootzak erachter gekomen en hij is niet van plan het te dulden.’
Stoner knikte. ‘Daar had ik aan moeten denken. Ik had het kunnen verwachten. Denk je dat het zou helpen als ik met hem praatte?’
Finch schudde zijn hoofd, liep zijn kamer door en ging voor het raam staan. De vroege namiddagzon viel op zijn gezicht, dat glom van het zweet. ‘Je begrijpt het niet, Bill,’ zei hij vermoeid. ‘Zo zit Lomax niet in elkaar. Je naam is nog niet eens gevallen. Hij richt zich op het meisje Driscoll.’
‘Wát doet hij?’
‘Je zou hem er bijna om bewonderen,’ zei Finch. ‘Op een of andere manier wist hij verdomde goed dat ik volledig op de hoogte was. Dus kwam hij gisteren langs, terloops, weet je, en hij vertelde me dat hij het meisje Driscoll zou moeten ontslaan en waarschuwde dat er een schandaal uit zou kunnen ontstaan.’