Eerst werd er slechts een nerveus randje van zijn verstand geraakt door wat hij las, maar langzamerhand drongen de woorden zich aan hem op. Hij fronste zijn voorhoofd en las zorgvuldiger. En toen was hij gegrepen. Hij bladerde terug naar waar hij was begonnen en schonk al zijn aandacht aan de pagina’s. Ja, zei hij tegen zichzelf, natuurlijk. Het bevatte veel van wat ze tijdens haar verslag van de werkgroep had verteld, wijzend in richtingen die hijzelf slechts vaag had gezien. Mijn god, sprak hij vol verbazing tegen zichzelf. En zijn vingers trilden van enthousiasme terwijl hij de pagina’s omsloeg.
Toen hij bij het laatste vel van het typoscript was aangeland, leunde hij gelukzalig uitgeput achterover en wierp een blik op zijn horloge. Het was bijna halfvijf. Hij kwam haastig overeind, griste het manuscript bijeen en spoedde zich de bibliotheek uit. En hoewel hij wist dat hij te laat was om het nog te redden, rende hij bijna de campus over naar Jesse Hall.
Toen hij op weg naar zijn kamer de open deur van het centrale bureau voorbijliep, hoorde hij zijn naam roepen. Hij hield stil en stak zijn hoofd door de deuropening. De secretaresse – een nieuw meisje dat kortgeleden door Lomax was aangenomen – sprak hem beschuldigend, bijna brutaal toe: ‘Juffrouw Driscoll was hier om drie uur voor een afspraak. Ze heeft bijna een uur gewacht.’
Hij knikte, bedankte haar, en vervolgde langzamer zijn weg naar zijn kamer. Hij zei tegen zichzelf dat het niet uitmaakte, dat hij haar het manuscript maandag kon teruggeven en zich dan kon verontschuldigen. Maar het enthousiasme dat hij had gevoeld toen hij het manuscript uit had, wilde niet wegzakken, en hij beende onrustig heen en weer door zijn kamer. Nu en dan bleef hij even staan en knikte zichzelf toe. Ten slotte ging hij naar zijn boekenkast, zocht even, en haalde er een dun boekje uit met dikke zwarte letters op het omslag: Adresboek faculteit en medewerkers, universiteit van Missouri. Hij vond de naam van Katherine Driscoll. Ze had geen telefoon. Hij noteerde haar adres, pakte haar manuscript van zijn bureau en verliet zijn kamer.
Op ongeveer drie straten van de campus, richting de binnenstad, was enkele jaren geleden een groep oude woningen omgebouwd tot appartementen. Deze werden bewoond door oudere studenten, jongere medewerkers, personeelsleden van de universiteit en uiteenlopende stadsbewoners. Het pand waarin Katherine Driscoll woonde, bevond zich te midden van deze woningen. Het was een reusachtig drie verdiepingen hoog gebouw van grijs steen, met een duizelingwekkende hoeveelheid in- en uitgangen, en aan alle kanten vooruitstekende torentjes, erkers en balkons. Uiteindelijk vond Stoner de naam van Katherine Driscoll op een brievenbus aan de zijkant van het gebouw, waar een korte betonnen trap naar een souterraindeur leidde. Hij aarzelde even en klopte.
Toen Katherine Driscoll de deur voor hem opende, herkende William Stoner haar bijna niet. Ze had haar haar losjes op haar achterhoofd opgestoken, zodat haar kleine roze oren zichtbaar waren. Ze droeg een bril met een donker montuur, waarachter haar donkere ogen er groot en geschrokken uitzagen. Ze had een vrij mannelijk aandoend shirt aan, open bij haar hals. En ze droeg een donkere lange broek, waarin ze er slanker en eleganter uitzag dan hij zich haar herinnerde.
‘Het... Het spijt me, ik was te laat voor onze afspraak,’ zei Stoner onbeholpen. Hij stak de map naar voren. ‘Ik dacht dat u dit misschien komend weekend nodig kon hebben.’
Eventjes zei ze niets. Ze keek hem uitdrukkingsloos aan en beet op haar onderlip. Ze stapte bij de deur vandaan. ‘Wilt u niet binnenkomen?’
Hij volgde haar door een erg kort, smal halletje een kleine kamer in, met een laag plafond en halfduister, met een lage twijfelaar die als bank fungeerde, een lange, lage tafel ervoor, een enkele gestoffeerde stoel, een klein bureau met een stoel en tegen een muur een boekenkast vol boeken. Op de vloer lagen verschillende opengeslagen boeken en het bureau lag vol papieren.
‘Het is erg klein,’ zei Katherine Driscoll, die vooroverboog om een van de boeken van de vloer op te rapen, ‘maar ik heb niet veel ruimte nodig.’
Hij ging in de gestoffeerde stoel tegenover de bank zitten. Ze vroeg hem of hij een kop koffie wilde, en hij zei dat hij dat wel wilde. Ze ging naar de kleine keuken, die zich buiten de woonkamer bevond, en hij ontspande en keek om zich heen, terwijl hij naar de rustige geluiden luisterde die uit de keuken kwamen.
Ze bracht de koffie, in verfijnde porseleinen kopjes, op een zwart kunstig gelakt dienblad dat ze op de tafel voor de bank neerzette. Ze nipten van de koffie en spraken even geforceerd met elkaar. Toen begon Stoner over het manuscript en werd hij weer bevangen door het enthousiasme dat hij daarbij in de bibliotheek had gevoeld. Gedreven sprekend boog hij zich naar voren.
Een hele poos waren ze allebei in staat ongedwongen met elkaar te praten, zichzelf verschuilend achter hun gesprek. Katherine Driscoll zat op de rand van de bank; haar ogen schitterden en ze vouwde haar handen boven de tafel en ontvouwde ze weer. William Stoner trok zijn stoel naar voren en leunde aandachtig haar kant op. Ze waren zo dicht bij elkaar dat hij zijn hand kon uitstrekken om haar aan te raken.