‘Ja, meneer,’ zei Stoner.
‘Maar zoals u al zult hebben vermoed, is dat niet de reden dat ik u heb gevraagd langs te komen. Hebt u er bezwaar tegen als ik u vraag naar uw toekomstplannen?’
‘Nee, meneer,’ zei Stoner. Hij keek naar zijn handen, die elkaar stevig vasthielden.
Sloane raakte de map met werkstukken aan die hij op zijn bureau had neergelegd. ‘Ik heb de indruk dat u op het moment dat u aan de universiteit begon wat ouder was dan de gemiddelde student. Bijna twintig, meen ik?’
‘Ja, meneer,’ zei Stoner.
‘En toentertijd was u van plan het lesprogramma te volgen dat door de landbouwhogeschool werd aangeboden?’
‘Ja, meneer.’
Sloane leunde achterover in zijn stoel en staarde naar het hoge halfduistere plafond. Ineens vroeg hij: ‘En wat voor plannen hebt u nu?’
Stoner zweeg. Daarover had hij niet nagedacht, had hij niet willen nadenken. Uiteindelijk zei hij, met enige tegenzin: ‘Dat weet ik niet. Ik heb er nauwelijks over nagedacht.’
Sloane zei: ‘Kijkt u uit naar de dag dat u vanachter deze beschuttende muren tevoorschijn komt in wat sommige mensen de wereld noemen?’
Ondanks zijn verlegenheid moest Stoner grinniken. ‘Nee, meneer.’
Sloane tikte op de papieren op zijn bureau. ‘Uit deze documenten maak ik op dat u uit een boerengemeenschap komt. Ik neem aan dat uw ouders op een boerderij wonen?’
Stoner knikte.
‘En wilt u nadat u hier uw diploma hebt ontvangen naar de boerderij terugkeren?’
‘Nee, meneer,’ zei Stoner, en de vastbeslotenheid van zijn stem verraste hem. Hij verbaasde zich een beetje over de beslissing die hij plotseling had genomen.
Sloane knikte. ‘Ik zou me kunnen voorstellen dat een serieuze student in de letterkunde zijn vaardigheden wellícht niet al te geschikt acht om de bodem te overtuigen.’
‘Ik ga niet terug,’ zei Stoner, alsof Sloane niet gesproken had. ‘Ik weet niet precies wat ik ga doen.’ Hij keek naar zijn handen en zei tegen ze: ‘Ik kan me niet goed voorstellen dat het al zo gauw afgelopen is, dat ik de universiteit aan het eind van het jaar verlaat.’
‘Het is voor u uiteraard niet per se nodig om te vertrekken,’ zei Sloane losjes. ‘Ik neem aan dat u geen zelfstandig inkomen hebt?’
Stoner schudde zijn hoofd.
‘U hebt als student uitmuntende cijfers gehaald. Behalve uw’ – hij trok zijn wenkbrauwen op en glimlachte – ‘behalve uw tweedejaarsinleiding in de Engelse letterkunde hebt u allemaal negens voor uw Engelse vakken, elders niet lager dan een acht. Als u in staat bent na het behalen van uw bachelordiploma nog een jaartje in uw onderhoud te voorzien, kunt u, daar ben ik van overtuigd, met succes het werkstuk voor uw mastertitel voltooien. Waarna u vermoedelijk in staat zult zijn te doceren terwijl u aan uw doctorsgraad werkt. Als u zich trouwens voor dat soort zaken interesseert.’
Stoner week achteruit. ‘Wat bedoelt u?’ vroeg hij, en hij hoorde iets in zijn stem wat op angst leek.
Sloane boog zich voorover tot zijn gezicht dicht bij het zijne was. Stoner zag de lijnen op de lange kin verzachten, en hij hoorde de droge spottende stem vriendelijk en open worden.
‘Maar begrijpt u het dan niet, meneer Stoner?’ vroeg Sloane. ‘Doorziet u zichzelf dan niet? U zult docent worden.’
Plotseling leek Sloane heel veraf te zijn, en de muren van de kamer weken naar achteren. Stoner meende dat hij begon te zweven en hij hoorde zijn stem vragen: ‘Weet u dat zeker?’
‘Jazeker,’ sprak Sloane vriendelijk.
‘Hoe weet u dat? Hoe kunt u dat zo zeker weten?’
‘Verliefdheid, meneer Stoner,’ zei Sloane monter. ‘U bent verliefd. Zo eenvoudig is het.’
Zo eenvoudig was het. Hij was zich ervan bewust dat hij naar Sloane knikte en zei iets onbeduidends. Toen liep hij de kamer uit. Zijn lippen tintelden en zijn vingers voelden verdoofd aan. Het leek wel alsof hij slaapwandelde, terwijl hij zich juist scherp bewust was van zijn omgeving. Hij streek rakelings langs de gepolitoerde houten wanden in de gang en meende de warmte en de ouderdom van het hout te kunnen voelen. Hij liep langzaam de trap af en verwonderde zich over het dooraderde koude marmer, dat een beetje onder zijn voeten leek weg te glijden. In de voorportalen kwamen de stemmen van de studenten stuk voor stuk en helder uit het gemompel naar voren, en hun gezichten waren dichtbij en merkwaardig vertrouwd. Hij liep Jesse Hall uit, de ochtend in, en het grijs leek de campus niet langer te bedrukken. Het leidde zijn ogen naar buiten en omhoog richting de lucht, die hij bekeek alsof hij een mogelijkheid zag die hij nog niet kon benoemen.
In de eerste week van juni, in het jaar 1914, ontving William Stoner, met zestig andere jongemannen en enkele jongedames, zijn bachelordiploma van de universiteit van Missouri.