Hij draaide zich in zijn stoel om en keek op. Het was Katherine Driscoll, de jonge medewerkster die afgelopen jaar in zijn werkgroep had gezeten. Ook al kwamen ze elkaar soms in de gangen tegen en knikten ze elkaar toe, toch hadden ze sinds die tijd niet echt met elkaar gesproken. Stoner bespeurde een lichte ergernis bij zichzelf over deze confrontatie. Hij wilde niet aan de werkgroep herinnerd worden en aan wat eruit was voortgekomen. Hij duwde zijn stoel achteruit en kwam onhandig overeind.
‘Juffrouw Driscoll,’ zei hij bedaard, en hij gebaarde naar de stoel naast het bureau. Ze staarde hem even aan. Haar ogen waren groot en donker, en hij vond haar gezicht buitengewoon bleek. Met een hoofdknikje stapte ze bij hem vandaan en ging naar de stoel waarop hij min of meer had gewezen.
Stoner ging weer zitten en keek haar even aan zonder haar werkelijk te zien. Toen, zich ervan bewust dat ze zijn starende blik als ongemanierd zou kunnen opvatten, probeerde hij te glimlachen, en hij mompelde een nietszeggende, automatische vraag over haar colleges.
Ze sprak kortaf: ‘U... U hebt een keer gezegd dat u bereid was mijn dissertatie door te lezen als ik er eenmaal een eindje mee op weg was.’
‘Ja,’ zei Stoner, en hij knikte. ‘Dat heb ik geloof ik gezegd. Natuurlijk.’ Toen, voor het eerst, viel hem op dat ze op haar schoot een map met papieren vasthield.
‘Behalve als u het druk hebt, natuurlijk,’ zei ze weifelend.
‘Absoluut niet,’ zei Stoner, en hij probeerde enig enthousiasme in zijn stem te leggen. ‘Het spijt me, ik wilde niet afgeleid overkomen.’
Aarzelend hief ze de map zijn kant op. Hij pakte hem aan, woog hem, en glimlachte naar haar. ‘Ik dacht dat u al verder was dan dit,’ zei hij.
‘Dat was ook zo,’ zei ze. ‘Maar ik ben opnieuw begonnen. Ik heb het over een andere boeg gegooid – en het zou heel fijn zijn als u me vertelt wat u ervan vindt.’
Hij glimlachte weer naar haar en knikte. Hij wist niet wat hij moest zeggen. Even viel er een ongemakkelijke stilte tussen hen.
Uiteindelijk zei hij: ‘Wanneer wilt u dit terughebben?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Dat maakt niet uit. Wanneer u ernaar hebt kunnen kijken.’
‘Ik wil u niet ophouden,’ zei hij. ‘Wat dacht u van aankomende vrijdag? Dan heb ik meer dan genoeg tijd om ernaar te kijken. Om een uur of drie?’
Ze ging even plotseling staan als ze was gaan zitten. ‘Dank u wel,’ zei ze. ‘Ik wil u niet in de weg zitten. Dank u wel.’ En ze draaide zich om en liep, slank en recht, zijn kamer uit.
Hij staarde nog even naar de map in zijn handen. Toen legde hij hem op zijn bureau en boog zich weer over de opstellen van de eerstejaars.
Dat was op een dinsdag, en gedurende de daaropvolgende twee dagen lag het manuscript onaangeroerd op zijn bureau. Waardoor het kwam begreep hij niet, maar hij kon zich er niet toe zetten de map open te slaan en met de lectuur te beginnen die hem enkele maanden eerder nog veel plezier geschonken zou hebben. Hij keek er bedachtzaam naar, alsof het een vijand betrof die hem weer een oorlog in zou lokken die hij had afgezworen.
En toen was het vrijdag, en nog altijd had hij het niet gelezen. Hij zag het ’s ochtends, toen hij zijn boeken en papieren voor zijn college van acht uur vergaarde, verwijtend op zijn bureau liggen. Nadat hij kort na negenen was teruggekeerd, besloot hij bijna om op het centrale bureau een briefje in de brievenbus van mejuffrouw Driscoll neer te leggen, met het verzoek om een week uitstel. Maar hij nam zich voor er voorafgaand aan zijn college van elf uur nog even vlug naar te kijken en haar als ze die middag langskwam een paar plichtmatige woorden toe te voegen. Maar hij kon zich er niet toe zetten. En vlak voor hij voor het college moest vertrekken – zijn laatste die dag – griste hij de map van zijn bureau, stak hem tussen zijn andere papieren en haastte zich over de campus richting zijn collegezaal.
Nadat het college om twaalf uur was afgelopen, werd hij door verschillende studenten die met hem wilden spreken opgehouden, zodat hij pas na halfeen kon vertrekken. Met een soort barse vastberadenheid ging hij naar de bibliotheek. Hij was van plan daar een leeg studiehokje op te zoeken en voorafgaand aan zijn afspraak van drie uur met mejuffrouw Driscoll een paar haastige uren in het manuscript te lezen.
Maar zelfs in de bekende halfduistere rust van de bibliotheek, in een lege studiecabine dat hij in de lagere delen van het magazijn vond, had hij nauwelijks tijd om een blik te werpen op de pagina’s die hij bij zich had. Hij opende andere boeken en las willekeurige passages. Hij bleef rustig zitten terwijl hij de muffe lucht van de oude boeken opsnoof. Uiteindelijk slaakte hij een zucht. Niet in staat tot langer uitstel opende hij de map en liet zijn ogen haastig over de eerste pagina’s glijden.