Home>>read Stoner free online

Stoner(55)

By:John Williams


‘Ik heb mijn onderwerp indirect benaderd, meneer,’ zei Walker. ‘Ik dacht dat we het met een zekere vrijheid mochten behandelen.’

Even zweeg Stoner. Toen zei hij vermoeid: ‘Meneer Walker, ik hou er niet van om een academicus te laten zakken. Ik hou er vooral niet van om iemand te laten zakken die via een ander is toegelaten.’

‘Meneer!’ zei Walker verontwaardigd.

‘Maar u maakt het me erg moeilijk om dat niet te doen. Nu lijken er nog maar weinig alternatieven over te blijven. Ik kan u een onvoldoende voor de werkgroep geven, met de afspraak dat u binnen drie weken een bevredigende verhandeling over het overeengekomen onderwerp geeft.’

‘Maar meneer,’ zei Walker. ‘Ik heb mijn verhandeling al gegeven. Als ik ermee instem om er nog eentje te geven, zal ik toegeven... geef ik toe...’

‘Goed,’ zei Stoner. ‘Geef me dan maar het manuscript waarvan u... afgelopen middag bent afgeweken. Dan zal ik zien of er nog iets te redden valt.’

‘Meneer!’ schreeuwde Walker. ‘Dat geef ik liever niet uit handen. Het gaat om een bijzonder ruwe schets.’

Met een meedogenloze en niet-aflatende schaamte vervolgde Stoner: ‘Dat is goed. Ik kom er wel achter wat ik wil weten.’

Walker keek hem sluw aan: ‘Vertelt u eens, meneer: hebt u iemand anders gevraagd het manuscript aan u te overhandigen?’

‘Nee,’ zei Stoner.

‘Dan,’ zei Walker triomfantelijk, bijna blij, ‘moet ik om principiële redenen weigeren u míjn manuscript te overhandigen. Of u moet van alle anderen verlangen hun exemplaar in te leveren.’

Stoner keek hem even strak aan. ‘Uitstekend, meneer Walker. U hebt uw beslissing genomen. Dat was het.’

‘Hoe moet ik dit opvatten, meneer?’ zei Walker. ‘Wat kan ik van deze werkgroep verwachten?’

Stoner lachte kort. ‘Meneer Walker, u verbaast me. U zult, uiteraard, een onvoldoende krijgen.’

Walker deed alsof zijn neus bloedde. Met het geduld van een martelaar zei hij: ‘Ik begrijp het. Uitstekend, meneer. Je moet bereid zijn voor je opvattingen te lijden.’

‘En voor je luiheid, oneerlijkheid en onwetendheid,’ zei Stoner. ‘Meneer Walker, het lijkt bijna overbodig om te zeggen, maar ik zou u bijna willen adviseren uw positie hier in heroverweging te nemen. Ik vraag me in alle ernst af of u hier in het postdoctorale programma thuishoort.’

Voor de eerste keer leek Walker oprecht te reageren. Door zijn woede kreeg hij iets over zich wat dicht in de buurt van waardigheid kwam: ‘Meneer Stoner, nu gaat u te ver! Dat kunt u niet menen.’

‘Ik meen het wel degelijk,’ zei Stoner.

Even was Walker stil. Hij keek Stoner nadenkend aan. Toen zei hij: ‘Ik was bereid de onvoldoende die u me gaf te accepteren. Maar u moet zich realiseren dat ik dit niet kan accepteren. U trekt mijn competentie in twijfel!’

‘Ja, meneer Walker,’ zei Stoner vermoeid. Hij hees zichzelf uit zijn stoel. ‘Als u me wilt verontschuldigen...’ Hij begaf zich richting de deur.

Maar het geluid van zijn luid uitgeroepen naam deed hem stilhouden. Hij draaide zich om. Walkers gezicht was dieprood; zijn huid was gezwollen, zodat zijn ogen er achter de dikke brillenglazen uitzagen als kleine stippen. ‘Meneer Stoner!’ riep hij opnieuw. ‘Hierover is het laatste woord nog niet gezegd. Geloof me, hierover is het laatste woord nog niet gezegd!’

Stoner keek hem verveeld onverschillig aan. Hij knikte afwezig, draaide zich om en liep de gang in. Zijn voeten voelden zwaar aan en ze sleepten over de vloer. Hij was verdoofd en voelde zich heel oud en moe.





X





En hij had het laatste woord er inderdaad nog niet over gehoord.

Op de maandag die volgde op de vrijdag waarop het semester afliep, deelde hij de cijfers uit. Het was het onderdeel van het lesgeven waaraan hij de meeste hekel had en hij handelde het altijd zo snel mogelijk af. Hij gaf Walker zijn onvoldoende en stond er verder niet meer bij stil. Hij besteedde het grootste deel van de week aan het lezen van de eerste versies van twee dissertaties die in het voorjaar verdedigd zouden moeten worden. Er mankeerde een heleboel aan en ze vroegen veel van zijn aandacht. Het voorval met Walker werd erdoor verdrongen.

Maar twee weken nadat het tweede semester was begonnen, werd hij er weer aan herinnerd. Op een ochtend vond hij een briefje van Gordon Finch in zijn brievenbus, waarin hij hem vroeg wanneer het hem uitkwam op zijn kamer langs te komen voor een praatje.

De vriendschap tussen Gordon Finch en William Stoner had een punt bereikt waarop al dat soort vriendschappen, als ze maar lang genoeg duren, uiteindelijk uitkomen. Ze was informeel, diep en zo ingehouden intiem dat het bijna onpersoonlijk was. Voor de gezelligheid zagen ze elkaar zelden, ook al legde Caroline Finch nu en dan een plichtmatig bezoekje bij Edith af. Als ze met elkaar spraken, gingen hun herinneringen terug naar hun jeugdjaren en elk van beiden dacht aan de ander zoals die eens was geweest.