Home>>read Stoner free online

Stoner(53)

By:John Williams


In Stoner welde een woede op, eenvoudig en dof, die de complexe gevoelens overstemde die hij bij aanvang van de presentatie had gehad. Hij was geneigd meteen op te staan, om een einde aan de zich ontwikkelende schijnvertoning te maken. Hij wist dat als hij Walker niet onmiddellijk stopte, hij hem zo lang als die het wilde zou moeten laten doorpraten. Hij draaide zijn hoofd een beetje opzij, zodat hij het gezicht van Katherine Driscoll kon zien. Dat was kalm en uitdrukkingsloos, op een beleefde en koele interesse na. De donkere ogen keken Walker zo onverschillig aan dat het bijna verveling leek. Tersluiks bleef Stoner even naar haar kijken. Hij merkte dat hij zich afvroeg wat er in haar omging en wat ze wilde dat hij zou doen. Toen hij ten slotte zijn blik van haar af wendde, besefte hij dat hij een besluit had genomen. Hij had te lang gewacht om Walker te onderbreken en die werkte zijn verhaal overhaast af.

‘... het monumentale bouwwerk dat de renaissancistische literatuur is, dat bouwwerk dat de hoeksteen van de grote poëzie van de negentiende eeuw vormt. Aan de kwestie van het bewijs, endemisch voor de saaie loop van de wetenschap die zich onderscheidt van de kritiek, schort jammer genoeg eveneens het een en ander. Welk bewíjs wordt ervoor aangevoerd dat Shakespeare deze obscure Romeinse grammaticus ook maar gelezen heeft? We moeten niet vergeten dat het Ben Janson’ – hij aarzelde even – ‘dat het Ben Jonson zelf was, een vriend en tijdgenoot van Shakespeare, die zei dat hij over weinig Latijn beschikte en over nog minder Grieks. En Jonson, die Shakespeare bijna verafgoodde, was wel de laatste die zijn prominente vriend welk gebrek dan ook toedichtte. Integendeel, hij wilde, evenals ik, suggereren dat de hoge vlucht van Shakespeares lyriek geen product van noeste arbeid was, maar van een natuurlijk en boven regels en aardse wetten verheven genie. Anders dan mindere poëten zag Shakespeare niet het levenslicht om ongezien te bloeien en zijn heerlijkheden in vruchteloze bodem te verspillen. Als hij zich tot de mysterieuze bron wendde waaraan alle poëten zich voor hun spijzen laafden, welke behoefte had de onsterfelijke bard dan nog aan afstompende regels zoals die in zoiets onbenulligs als een grammatica worden aangetroffen? Wat zou Donatus voor hem geweest zijn, zelfs als hij hem zou hebben gelezen? Genialiteit, uniek en met haar eigen wetten, heeft niet zoals ons is beschreven behoefte aan een “traditie”, of die nu algemeen Latijns, Donataans of wat dan ook is. Genialiteit, een hoge vlucht nemend en vrij, moet...’

Nadat hij aan zijn woede gewend was geraakt, merkte Stoner dat hij met tegenzin door een verwrongen bewondering werd bekropen. Hoe praalziek en onnauwkeurig ook, de retorische gaven en het vernuft van deze man waren verbijsterend imposant. En hoe grotesk ook, zijn houding was oprecht. Zijn blik had iets kils, iets berekenends en waakzaams, iets nodeloos vermetels en toch wanhopig omzichtigs. Stoner werd zich ervan bewust dat hij werd geconfronteerd met een bluf zo kolossaal en brutaal dat hij op dat moment geen middelen had om ertegen op te treden.

Want zelfs voor de meest onoplettende studenten in het lokaal was duidelijk dat Walker bezig was met een volledig geïmproviseerd optreden. Stoner vroeg zich af of hij ook maar enig idee had gehad van wat hij zou zeggen voordat hij aan het bureau voor de klas had plaatsgenomen en de studenten op zijn kille hooghartige manier had aangekeken. Duidelijk werd dat de stapel papier voor hem op het bureau niet meer dan een stapel papier was. Toen hij eenmaal op gang was gekomen, wekte hij niet eens meer de suggestie dat hij ernaar keek, en tegen het einde van zijn betoog schoof hij ze in alle opwinding opzij.

Hij sprak bijna een uur. Tegen het einde keken de andere studenten van de werkgroep elkaar bezorgd aan, bijna alsof ze gevaar liepen, bijna alsof ze overwogen te ontsnappen. Zorgvuldig vermeden ze het om Stoner aan te kijken, of de jongedame die onaangedaan naast hem zat. Abrupt, alsof hij de onrust bespeurde, rondde Walker zijn verhaal af, terwijl hij in zijn stoel achteroverleunde en triomfantelijk glimlachte.

Zodra Walker stopte met praten, kwam Stoner overeind en zei dat de studenten konden vertrekken. Hoewel hij het op dat moment nog niet besefte, deed hij dat min of meer om Walker te ontzien, zodat geen van hen de gelegenheid kreeg om te bediscussiëren wat hij had gezegd. Toen begaf Stoner zich naar de tafel waar Walker zat en vroeg hij hem daar even te blijven zitten. Walker knikte gereserveerd, alsof hij er met zijn hoofd niet helemaal bij was. Vervolgens draaide Stoner zich om en begeleidde een paar achtergebleven studenten naar de gang. Hij zag Katherine Driscoll weglopen, in haar eentje de gang door. Hij riep haar bij haar naam, en toen ze bleef staan, liep hij naar haar toe en posteerde zich voor haar. En terwijl hij met haar sprak, voelde hij weer dezelfde opgelatenheid die een week eerder over hem was gekomen toen hij haar met haar verhandeling had gecomplimenteerd.