Home>>read Stoner free online

Stoner(49)

By:John Williams


‘Meneer Walker, u moet weten dat dit een tamelijk gespecialiseerde werkgroep is, en ik raad mensen alleen aan mee te doen als ze er zeer in geïnteresseerd zijn.’

‘Ja, meneer,’ zei Walker. ‘Ik verzeker u dat ik mij er wel degelijk zeer voor interesseer.’

Stoner knikte. ‘Hoe goed is uw Latijn?’

Walker knikte. ‘O, dat is prima, meneer. Ik heb mijn tentamen Latijn nog niet gedaan, maar ik kan het uitstekend lezen.’

‘Hebt u Frans of Duits?’

‘O, ja, meneer. Al heb ik ook daar de tentamens nog niet van gedaan. Ik dacht dat ik die eind dit jaar allemaal maar eens moest doen. Maar ik kan het allebei uitstekend lezen.’ Walker zweeg weer even, en zei toen: ‘Dr. Lomax zei dat hij dacht dat ik zeker in staat zou zijn de werkgroep te volgen.’

Stoner zuchtte. ‘Prima,’ zei hij. ‘Veel leesstof is in het Latijn, een klein deel in het Frans en Duits, maar misschien kunt u het ook zonder de laatste stof. Ik zal u een leeslijst geven, en komende woensdagmiddag zullen we het hebben over uw onderwerp in de werkgroep.’

Walker bedankte hem uitbundig en kwam met enige moeite uit zijn stoel. ‘Ik ga meteen met lezen beginnen,’ zei hij. ‘Ik weet zeker dat u er geen spijt van zult krijgen dat u mij in uw les hebt toegelaten, meneer.’

Stoner keek hem enigszins verbaasd aan. ‘Die gedachte was niet bij me opgekomen, meneer Walker,’ zei hij droogjes. ‘Ik zie u aanstaande woensdag.’



De werkgroep werd gehouden in een kleine ruimte in het souterrain van de zuidvleugel van Jesse Hall. Er kwam een bedompte, maar niet onaangename geur van het beton van de muren, en de voeten schuifelden hol fluisterend over het kale beton van de vloer. In het midden van de ruimte hing een enkele lamp, waardoor degenen die in het midden zaten door een felle lichtbundel werden beschenen. Maar de muren waren vaalgrijs en de hoeken waren bijna donker, alsof het gladde ongeverfde beton het licht opzoog dat van het plafond neerscheen.

Op de tweede woensdag van de werkgroep arriveerde William Stoner enkele minuten te laat. Hij sprak de studenten toe en begon zijn boeken en papieren uit te spreiden op het gebeitste eikenhouten bureau dat pontificaal midden voor een muur met een schoolbord stond. Hij wierp een blik op de kleine groep die verspreid door het lokaal zat. Sommigen kende hij. Twee van de mannen waren promovendi die hij begeleidde. Vier anderen waren bij de vakgroep afgestudeerd en hadden tijdens hun studie voor hem gewerkt. Van de resterende studenten waren er drie bezig met een studie voor gevorderden in de moderne talen; eentje was een student filosofie die een dissertatie over de scholastiek schreef; eentje was een vrouw van ver in de middelbare leeftijd, een lerares op een middelbare school die tijdens haar sabbatical probeerde een mastergraad in de letteren te halen; en de laatste was een donkerharige jongedame, een nieuwe docente in de vakgroep, die een baantje van twee jaar had genomen terwijl ze haar dissertatie afrondde, waaraan ze was begonnen nadat ze haar opleiding aan een oostelijke universiteit had afgerond. Ze had Stoner gevraagd of ze de werkgroep als toehoorder mocht bijwonen en daar had hij mee ingestemd. Charles Walker bevond zich niet onder de aanwezigen. Rommelend met zijn papieren wachtte Stoner nog even. Toen schraapte hij zijn keel en begon met de les.

‘Tijdens onze eerste bijeenkomst bespraken we het doel van deze werkgroep, en besloten we dat we ons onderzoek naar de middeleeuwse Latijnse traditie zouden beperken tot de eerste drie van de zeven vrije kunsten, tot de grammatica, retorica en dialectica.’ Hij zweeg even en keek naar de gezichten – aarzelend, nieuwsgierig en als maskers op hem en wat hij zei gericht.

‘Voor sommigen van u kan een dergelijke beperking misschien niet zo slim overkomen, maar ik twijfel er niet aan dat we genoeg zullen tegenkomen om ons mee bezig te houden, ook al volgen we de loop van het trivium slechts oppervlakkig tot de zestiende eeuw. We doen er goed aan ons te realiseren dat deze kunsten, de retorica, grammatica en dialectica, voor iemand aan het eind van de middeleeuwen en het begin van de renaissance iets betekenden wat we zonder een beroep te doen op ons historisch voorstellingsvermogen slechts vaag kunnen navoelen. Voor een dergelijk ontwikkeld mens was de kunst van de grammatica bijvoorbeeld niet louter een mechanische rangschikking van onderdelen van de taal. Vanaf de laathellenistische tijd tot aan de middeleeuwen behoorde niet alleen de “vaardigheid van het lezen en schrijven”, zoals Plato en Aristoteles het noemden, tot de bestudering en beoefening van de grammatica, maar ook – en dat werd uiterst belangrijk – een studie van de poëzie en haar technische vondsten, de exegese van zowel vorm als inhoud van de poëzie, en goede stijl, voor zover die van de retorica valt te onderscheiden.’